Mijn Trots – Bertus Ebbenhorst
« Terug naar Mijn TrotsHoewel hij de passie voor motoren niet van huis uit meekrijgt, begint Bertus Ebbenhorst (63) op zijn achttiende meteen met motorrijden. Op een Honda Bol d’Or en een Kawasaki na blijft hij de Japanners van Suzuki trouw. Zijn GSX-R, in een speciale zilver/rood-kleurstelling, gaat dan ook niet meer weg: “Hij is mij meer waard dan ‘ie op zou brengen.”
“Mijn ouders hebben zelf nooit motoren gehad of gereden, alhoewel mijn vader motoren wel leuk vond. Een kameraad van mij begon met motorrijden, en omdat ik motoren altijd al leuk vond ben ik toen ook begonnen. Dankzij een bijbaantje bij een tuinderij kon ik toen mijn eerste motor, een Suzuki T500 , financieren. Destijds kreeg je met achttien jaar nog een oefenvergunning, waarmee ik tot Utrecht mocht rijden. Maar stiekem schoven we het plaatje er nog wel eens af en reden we wat verder dan eigenlijk toegestaan.
Na ongeveer een jaar stapte ik over op een GT750, ook wel bekend als de ‘waterbuffel’. Maar helaas kreeg ik met de bijzondere driecilinder tweetakt een ongeluk. Ik kwam er zelf redelijk goed vanaf, maar de Soes was total loss. Er moest dus een andere motor komen. Dat werd een 900cc Kawa, wel weer Japans dus. Vanwege een onverklaarbare tik in het blok ruilde ik die na een tijdje in voor een Honda Bol d’Or, waar ik uiteindelijk negen jaar mee heb gereden. Het stuurgedrag viel me in het begin wat tegen, maar met een voorstabilisator en stuurdemper ging dat wat beter. Na negen jaar besloot ik toch weer een Suzuki te gaan rijden. Ik kocht een GSX-R750, die me zo goed beviel dat ik er daarna nog twee heb gereden, voordat ik naar een duizend ben overgestapt.
Ik had deze kleurstelling in 2007 al op het oog, maar om de één of andere reden kwamen er destijds maar enkele exemplaren naar Nederland. Zelfs mijn dealer kon er niet aankomen. Toch wilde ik specifiek deze kleurstelling, die trok me gewoon aan. Van blauw ben ik namelijk niet zo kapot, rood is veel meer mijn ding. Het toeval wilde dat een maat van mijn broer er wél eentje had en die ruilde al zijn motoren traditiegetrouw na twee jaar weer in voor een nieuwe. Toen heb ik hem gezegd: ‘Als je ‘m wegdoet moet je het zeggen, want dan wil ik hem wel.’ Uiteindelijk heb ik er dus twee jaar op gewacht.
Toen ik de Soes overnam had de vorige eigenaar er al het een en ander aan veranderd. Hij had er al een Yoshimura-uitlaatsysteem op gezet bijvoorbeeld, en de originele zwarte wielen waren gepolijst en rood gespoten. Zelf heb ik er alleen een donker ruitje en stalen remleidingen op gezet, verder is ‘ie standaard. De GSX-R had al 25.000 kilometer op de klok staan toen ik hem in 2009 overnam. De vorige eigenaar reed namelijk veel naar buitenlandse Grands Prix. Dat doe ik zelf trouwens ook, met Road Race Travel ga ik normaal elk jaar in september naar een Grand Prix, de Sachsenring bezoek ik vaak en met een aantal leden van het motorforum maken we altijd een vierdaagse reis. Al is dat nu met corona wel anders natuurlijk. Verder rij ik met deze GSX-R eigenlijk niet zoveel, voor woon-werkverkeer pak ik vaak mijn GSR750.
Die is trouwens ook rood. Dat rijdt toch wat relaxter, zo’n naked. Al rijdt de duizend ook wel vrij relaxt hoor, alleen bij hele lange ritten krijg ik last van mijn polsen. Daarentegen is het blok heel erg fijn, hij trekt bij elk toerental. Het is eigenlijk een racemotor waar je hard, maar ook gewoon rustig mee kunt rijden. Als ik bij vierduizend toeren het gas opendraai, heb ik bij wijze van zo tweehonderd op de klok staan. Zo makkelijk gaat dat. Ik zou ook niks meer aan deze motorfiets willen veranderen. Als dat zo zou zijn, dan had ik dat al wel veel eerder gedaan. Maar of ‘ie perfect is? Tja, wat is perfect hè? Het is een fijne motor, hij bevalt goed, stuurt goed en ik heb er gewoon veel plezier van. Zoveel dat ik ‘m denk ik nooit meer weg doe. De 750 misschien wel, maar de duizend niet. Hij is mij meer waard dan ‘ie op zou brengen.”