Interview Saarinen verzamelaar Klaas Tjassens
Hij weet nog waar hij was. Klaas Tjassens hoorde het thuis op de radio. “Ik ben direct naar de buren gegaan, ook motorsportliefhebbers. Het was een enorme klap.” Op zondagmiddag 20 mei 1973 verongelukten Jarno Saarinen en Renzo Pasolini in Monza. De mythe Saarinen kreeg Tjassens in zijn greep. Tjassens schilderde de Fin in actie, schreef een Saarinen-biografie en bouwde twee van zijn machines na. Een echo van 35 jaar weerklinkt. Geen woord. Die keren dat Tjassens bijna oog in oog stond met Jarno Saarinen wisselde hij geen woord met “De Vliegende Fin”. Foto’s nam hij wel. Tijdens buitenlandse reizen, maar ook tijdens Saarinens optredens in Nederland. In Assen, Oldebroek en Hengelo. Maar een praatje? “Wat moest Jarno Saarinen nou met Klaas Tjassens?” Klaas Tjassens is een man met een mening en een passie, maar tevreden met een plaats ver buiten de schijnwerpers. Toch, dat praatje – dat het er nooit van kwam, betreurt hij wel. “Ik was daar niet driest genoeg in”, glimlacht hij met zelfkennis. Klaas Tjassens werd 64 jaar geleden geboren in Assen en groeide op “met snelle motoren en lange tanks”. Jarno Saarinen was een opkomend fenomeen, niet in het minst opvallend door zijn extreem schuin geplaatste clip ons – omdat hij zijn machine zo beter onder controle had als die begon te glijden, zo zei hij. “Jarno was een gewone jongen zonder sterallures. Technisch was hij een kei. Hij was afgestudeerd auto-ingenieur. ‘Hij behandelde de tandwielen van een versnellingsbak als juwelen’, zei zijn weduwe Soili later.” Saarinen was in Finland een begenadigd ijsracer die zich in 1968 voor het eerst liet zien in de GP’s. Op een 125 cc-Puch werd hij elfde in Imatra, vier jaar later was hij wereldkampioen bij de kwartliters – de eerste Finse wegracewereldkampioen ooit. In 1973 verdedigde Saarinen als Yamaha-fabriekscoureur zijn wereldtitel, maar de grootste uitdaging was Yamaha’s entree in de 500 cc-klasse, al sinds 1958 het domein van de MV Agusta-viertakten. Saarinen begon op de viercilinder tweetakt met twee sensationele overwinningen. Prolongatie van de kwartlitertitel leek een kwestie van tijd. Op zondag 20 mei, veranderde de droom in een nachtmerrie toen Saarinen in Monza de machine van de voor hem gevallen Renzo Pasolini niet kon ontwijken. In het pandemonium dat volgde, lieten Saarinen (27) en Pasolini (35) beiden het leven. “Een ramp”, meent Tjassens. “Twee van die coureurs… Bij Jarno leken de bomen tot in de hemel te groeien. En opeens werd alles afgekapt.” Vijfentwintig jaar later krijgt amateur-schilder Tjassens per fax een verzoek om een schilderij te maken van Saarinen. Het verzoek komt van de broers en moeder van de betreurde kampioen uit Turku. Eenmaal bekomen van de schrik ontstaat er een warm contact tussen de familie Saarinen en Tjassens en zijn vrouw Alie. “Ze stuurden mij ook een envelop met foto’s, stickers en speldjes van Jarno.” Als het olieverfschilderij voltooid is, leveren Tjassens en zijn vrouw het persoonlijk af in Turku. “Daar zag ik vreselijk tegenop”, bekent hij. “De confrontatie met zijn moeder en zijn broers… Het was gewoon heel griezelig. Maar de familie was zoals Jarno: warm, vriendelijk en altijd bereid om andere mensen te helpen. Ondanks de taalbarrière konden we het samen goed vinden. We hebben er inmiddels acht vakanties naar Finland op zitten.”De innige band met de familie brengt Tjassens ook in contact met Saarinens weduwe Soili, de Finse schoonheid met wie hij een opvallend stel vormde in de GP-wereld. “Er kwamen zoveel verhalen los over Jarno’s jeugd en over zijn carrière. De familie was er heel verdrietig over dat er nog nooit een boek over hem was geschreven. Tijdens een etentje met Soili en de familie heb ik gevraagd wat zij er van zouden vinden als ik het eens zou proberen. Soili, de familie en vrienden zeiden allemaal meteen ‘wij helpen je’.”Tjassens werkt een jaar lang aan de totstandkoming van “Jarno Saarinen, The Flying Finn”. Hij verkoopt het boek binnen Europa, maar ook in Amerika, Australië en zelfs in Azië. De familie ziet het als een vorm van erkenning voor Jarno. Ook realiseert Tjassens een andere tastbare herinnering. “In Turku herinnerde niets aan hem. Geen straat, geen standbeeld. Ik heb toen een brief aan de gemeente geschreven en ik kreeg bericht terug dat men toen een weg op een oud racecircuit zijn naam wilde geven.” Terwijl hij aan het boek werkt, start Tjassens ook een ander ambitieus project: de bouw van een replica van Saarinens eerste racer, een Puch die de Fin construeerde toen hij stage liep bij de Tunturi-fabriek. Saarinen racete van 1966 tot en met 1968 met de machine. De 250 cc-dubbelzuiger eenpitter die Puch inzette tijdens Zesdaagses, vormde de basis en was geen wonder van snelheid. Dat is voor Tjassens ook niet de reden om de “lookalike” te bouwen. “Die Puch bouwde ik, omdat mijn eerste motor destijds ook een Puch was. En omdat het goedkoper was! Ik had zelf al acht jaar een half motorblok van een straat-Puch onder de werkbank liggen. Toen ik in de VUT ging, dacht ik opeens ‘hé, ik heb een hobby’. Vanaf het begin had ik zoiets van ‘het moet redelijk lijken’, maar ik was ook bang dat het niet zou lukken. Een vriend van Jarno heeft me erg geholpen om aan onderdelen te komen in Finland.”Via een kennis in Oostenrijk achterhaalt Tjassens tekeningen van de voorkant van het frame. In het Puch-archief bevindt zich een halve tekening van de achterkant van het frame. De originele Saarinen-machine staat nog in Finland en de ongeveer 120 detailopnames die Tjassens maakt, helpen hem bij onder meer het maken van het frame. Aan de hand van eigen metingen maakt Tjassens een eigen tekening en bouwt het frame. De achtervork en de naven vindt hij uiteindelijk in Nederland, terwijl ook de tank, het zitje en het voorspatbord in eigen land gemaakt worden. De spectaculaire uitlaten met megafoondempers worden gemaakt door oud-wegracer Aalt Toersen. Aan de luchthapper op de aluminium trommelrem durft niemand in Nederland zijn vingers te branden. “Omdat men bang was dat het zou ‘spetteren’. In Finland wilde Pentti Salonen het wel doen. Hij had vroeger nog tegen Jarno geracet.” Tijdens de moeizame zoektocht naar een stroomlijn komt Tjassens uiteindelijk terecht bij een vriend van Saarinen die nog een oude Norton Manx-kuip weet waarvan hij wel een contramal kan maken. “Hij had al jaren niet meer met polyester gewerkt, maar hij zei ‘ik doe het voor jou, omdat ik het zo speciaal vind wat jij doet’. De mal was heel slecht en ik heb ‘m later zelf nog geplamuurd. Ach, ik heb een boormachine en ik heb tijd. Ik ben geen techneut.”Als de Tunturi-Puch voltooid is, stuit Tjassens bij Theo Louwes Motoren op een aantal oude Yamaha-productieracers. Op het moment dat hij een watergekoelde TZ250A-productieracer uit 1973 ziet staan, beginnen in Tjassens’ brein nieuwe ideeën te borrelen. “In die tijd waren de TZ’s de productieversies van de fabrieksmotoren uit het jaar daar voor. Dus zoals de YZ635 waarmee Jarno kampioen geworden was. Toen dacht ik ‘ook wel leuk om de kampioensfiets na te bouwen’. Voor mij was het de meest aansprekende fiets van Jarno. Achteraf denk ik ‘stom dat ik niet eerder op zoek ben gegaan naar zo’n motor’. Maar misschien was ‘ie wel voor mij bedoeld. Misschien was het wel meer dan toeval dat ‘ie er stond.” Tjassens vervangt de zuigers en cilinders, terwijl ook de buitenkant van het blok moet worden aangepast. Het blok van de 1973-productieracer oogt namelijk anders dan dat van de 1972-YZ635-fabrieksracer. De ontsteking wordt vervangen en de carburateurs schoongemaakt. De TZ heeft niet het juiste voorspatbord en ook de voorvork kan de toets der kritiek niet doorstaan. Daarnaast moet het zitje opnieuw bekleed worden en de machine krijgt een nieuwe laklaag met de smalle lichtblauwe streep van de Finse Yamaha-importeur Arwidson boven de karakteristieke rode Yamaha-balk over de stroomlijn. En ja, de machine heeft de “typische Saarinen-dingen”, zegt Tjassens. “Van de familie kreeg ik de exacte hoek van de clip ons te weten: 35 graden. De werkplaats van Jarno is nog in tact en daar lag nog een clip on van toen. In de werkplaats vond ik ook stickers van Boeri en Champions. Uit het doosje van Jarno zelf”, glundert Tjassens. “Champion-stickers kon ik wel krijgen, maar niet die waarop stond ‘equipped with Champion sparkplugs’. Dat vind ik dan wel heel mooi. Ik ben een verschrikkelijke pietje precies. Jarno reed ook met een kortere stuurdemper dan de andere fabrieksjongens. Dus die moest ik ook hebben.” Hij wijst ook op het gat in het carterdeksel waardoor het voortandwiel zichtbaar is. “Ik zag op een foto dat Jarno daar een gat in het carterdeksel had gemaakt. Samen met een broer van Jarno ben ik toen bij een oude monteur langs geweest om te horen hoe groot dat gat precies was. De gemiddelde liefhebber valt dat niet op, maar voor mij is het belangrijk. Toen ik klaar was (na een jaar, FW), dacht ik wel ‘zo keek Jarno er ook naar, zo zaten zijn clip ons, zo zaten de stickers’. Je bent wel bezig geweest met het realiseren van iets.”Waar de originele YZ635 is, weet Tjassens niet. “Het verhaal gaat dat de oude fabrieksmachine in de plomp gedumpt werden als ze niet meer gebruikt werden. De Japanners waren niet historisch bezig, destijds. Gelukkig is dat veranderd.”Tjassens heeft een tweeslachtige kijk op zijn twee replica’s. Op de Puch is hij oprecht trots, omdat hij hem “met twee linkerhanden” voor een groot deel zelf bouwde. “Maar toen hij klaar was, had ik niet zoiets van ‘wat bijzonder’. Met de Yamaha wel. Daar heb ik zelf minder werk aan gehad, maar dát was de machine waarmee ik Jarno zelf heb zien rijden in 1972 – de machine waarmee hij in Imatra wereldkampioen werd. De Yamaha… Dát is mijn beleving van Jarno. Die lijn, daar kan ik echt de rillingen van krijgen. De Puch is eigenlijk heel lelijk. Zonder kuip is ‘ie redelijk mooi. Door die twee carburateurs werd ‘ie erg breed. Maar die Yamaha…. Da’s echt gelikt, man. Ongelooflijk.”Saarinens weduwe Soili vertelde later dat Jarno er moeite mee had om alle werk uit handen te geven. De vijf overwinningen die hij in 1973 boekte met de volledige fabrieksmachines gaven hem op een bepaalde manier minder voldoening dan de zeges die hij met zijn “eigen” machines had behaald. Tjassens knikt – met een blik van herkenning. “Soili was destijds de enige die aan de fiets mocht zitten. Zij mocht ‘m poetsen. En als je dan anderen aan jouw fiets moet laten sleutelen, hoe góed die monteurs ook waren… Zijn overwinningen in de 250 waren van hem: híj sleutelde en híj reed.” Enigszins schoorvoetend geeft hij het toe. “Ik zit net zo in elkaar. Er komt niemand aan die fietsen. Vooral niet aan die Puch. Daar zitten zoveel unieke spullen op. En toch: op demo’s zien mensen pas dat het een Saarinen-replica is door het bordje dat er bij staat. Bij de Yamaha staat ook zo’n bordje. Er zijn mensen die vragen of het de echte is. ‘Nee’, zeg ik dan. ‘Alleen de stickers’.”Beide machines staan derhalve niet alleen maar in de schuur bij Tjassens. Tijdens demo’s rijdt hij er zelf op. Vier jaar geleden reed hij in Leipzig voor het eerst met de Puch. Mede dankzij de open kelken produceert de eencilinder een hels kabaal. “Het ging eerst wat onwennig, maar na een rondje dacht ik ‘hé, dit rijdt’”, lacht Tjassens. De lange Drent had moeite om zich op het fietsje te vleien. “Achter het ruitje liggen, lukt niet. Jarno was maar een klein ventje en de Puch is maar een korte fiets.” Na voltooiing van Saarinens kampioensreplica wordt Tjassens al in de eerste meters duidelijk dat er een wereld van verschil bestaat tussen de brave Puch en de volbloed Yamaha-racer. “De Puch had een enorme powerband, maar de Yamaha was een ramp! Wat een ongelooflijk projectiel, zeg. Hij jankte door de toeren heen. Die eerste keer… Ik zat er op en dacht ‘mijn god, stop, stop!’. De machine was van voren heel licht. Echt een racer. En dan met die extreme stand van de clip ons erbij… Dat ding wil wèg, hij wil spelen. Maar die eerste keer was heel voorzichtig, want ik had ook geen enkele raceachtergrond.”Een andere tandwielverhouding brengt uitkomst. “Iemand gaf me toen een andere primaire vertanding en dat was een heel verschil.” Toen kwamen ook de emoties, geeft Tjassens toe. “De eerste keer dat ik met die andere afstelling reed, ging het heerlijk. Toen heb ik even naar boven gekeken en gezegd ‘zo is het goed’.” Tijdens de ongeveer vijf demo’s die Tjassens jaarlijks in Nederland rijdt, trekt hij bewust geen outfit aan die aan de Finse legende doet denken. “Ik realiseer me dat mensen de fiets van Jarno zien, maar ik wil Jarno niet nadoen. Nee, zeg. Ik ben Klaas Tjassens, ik kan dat nooit waarmaken. Ik wil alleen maar dat mensen Jarno niet vergeten.” Van wie de TZ oorspronkelijk is geweest, weet Tjassens niet. “Dat hoef ik ook niet te weten”, zegt hij. “Voor mij is het de Jarno-fiets.”Op de verjaardagskalender van de familie Tjassens staat op 14 april de naam van Klaas – en die van Joni Saarinen. Tjassens glimlacht. “Jarno’s petekind. Geboren in 1972, het kampioensjaar.” Dinsdag 20 mei is het 35 jaar geleden dat Joni’s peetoom verongelukte. “Ik was graag met beide fietsen naar Turku gegaan voor een demo. Die was er namelijk vijf jaar geleden wel. Nu niet. Jammer. Ik had Jarno’s broers ook graag de machines laten zien. Ze kennen ze nu alleen van de foto’s. Maar die twintigste mei is voor mij wel een dag waarbij je even stilstaat.” Hij zal de Saarinen-broers nog wel een mailtje sturen. Met Soili zoekt hij geen contact. “Te emotioneel.”(Kasten 1)Jarno Saarinen, 11-12-1945 – 20-5-1973Finse titels zes wegracetitels (een maal 125 cc, drie maal 250 cc, twee maal 350 cc), één ijsracetitel (250 cc)Eerste GP 1968, Finland, Imatra – elfde op Puch 125Eerste buitenlandse GP Duitsland, 1970 (125 en 250 cc) Eerste GP-zege Tsjecho-Slowakije, Brno, 1970 (350 cc)Aantal GP-overwinningen 15 (8 in de 250 cc, 5 in de 350 cc, 2 in de 500 cc)Aantal podiums 32 (1 in 50 cc, 18 in 250 cc, 11 in de 350 cc, 2 in de 500 cc)1970 vierde in WK 250 (o.a. derde in Assen en Brno)1971 derde in WK 250, tweede in WK 350 1972 250 cc-wereldkampioen cc, tweede in WK 3501973 winst in Daytona 200 (als eerste Europeaan) en Imola 200, dodelijk ongeval op 20 mei in Monza; postuum vierde in WK 250, zevende in WK 500(Kasten 2)20 mei 1973: de zon kleurde zwartJarno Saarinen komt als lijstaanvoerder in de 250 cc en 500 cc-klasse naar de Grand Prix der Naties op Monza. De rijders zijn er echter zeer ontevreden over de werkzaamheden die zijn verricht op het circuit. De stalen vangrails boezemen angst in en het asfalt blijkt niet overal even hoog door asfalteringwerkzaamheden. De wedstrijdleiding toont zich doof voor de protesten van onder meer Saarinen. Op de zonnige zondag wordt de 350 cc-race gereden voordat na de middag de kwartliters aan de beurt zijn. De Benelli van Walter Villa rookt vervaarlijk en de Italiaan stuurt een ronde voor het einde de pits binnen, maar wordt door zijn monteurs weer de baan opgestuurd. Villa finisht nog als vijfde. Coureur John Dodds vraagt de wedstrijdleiding de olie die Villa achtergelaten zou hebben, op te ruimen, maar hij wordt met harde hand verwijderd. Kent Andersson licht Yamaha-collega Hideo Kanaya in over de olie; de Japanner speelt de informatie door aan Saarinen. De organisatie doet niets. Als Saarinen zich voor de 250-race naar de grid beweegt, pakt monteur Ferry Brouwer pakt Saarinen nog even bij zijn schouder. “Geef gas, maatje. Hoe eerder we hier weg kunnen, hoe beter.” Om 15.17 start de 250 cc-race. De teamgenoten Saarinen en Kanaya zitten schouder aan schouder, in de achtervolging op Renzo Pasolini, een eindje achter kopstarter Dieter Braun, Mario Lega en Roberto Gallina. In de Curva Grande breekt Paso’s Harley-Davidson plotseling uit. Hij crasht, zijn machine kaatst tegen de vangrail terug op de baan. Saarinen probeert de ravage te ontwijken, maar heeft geen schijn van kans en valt. Kanaya stuurt langs zijn teamgenoot en de motoren, maar knalt vol in de strobalen. De titanium voetsteunen van Kanaya’s Yamaha trekken een vonkenregen en ontsteekt de benzine die op de baan is gestroomd. Saarinen probeert op handen en voeten van de baan te kruipen, maar wordt in zijn gezicht aangereden. Saarinen en Pasolini overlijden ter plaatse. In totaal komen twaalf rijders ten val. Als alleen Braun en een paar volgers voorbij start-finish flitsen, realiseren de pitcrews zich dat er een drama is gebeurd. Verder op slaan hoge rookwolken boven de bomen uit. Niet veel later brengt Yamaha-racebaas Masayasu Mizoguchi zijn mensen het nieuws. “Jarno is dead.” ‘s Avonds waken de monteurs bij de hotelkamer van Soili Saarinen om te voorkomen dat journalisten haar kamer binnendringen. Enkele maanden na het ongeval geeft de Italiaanse politie een officieel communiqué uit waarin een vastloper van de machine van Pasolini als oorzaak wordt genoemd. Een aantal van de betrokken coureurs houdt het bij een oliespoor van de machine van Walter Villa.BildunterschrifteOpenerKlaas Tjassens met zijn twee Saarinen-replica’s. Links de replica van de Yamaha-kampioensmachine uit 1972, rechts de Tunturi-Puch uit 1968. AktionSaarinen in actie tijdens de GP van Finland in Imatra. Jarno won de 250-GP en werd zo de eerste en tot nu toe enige Finse wereldkampioen in de wegracegeschiedenis. Detail 1Ontdaan van de stroomlijn zie je pas hoe schuin de clip ons staat. Het was Saarinens kenmerk. Zowel voor als achter staat de machine op 18 inch-velgen. Detail 2BILDUNTERSCHRIFT FOLGT NOCH!!Detail 3Samen met een broer van Jarno bezocht Tjassens een oud-monteur van Saarinen om uit te vinden hoe groot het gat in het carter moest zijn. Detail 4In het kontje van de YZ635 had Saarinen een vakje voor een oliekoeler. Saarinen paste zijn productiemachine waarheidsgetrouw aan. Klaas met bikesDe trotse bouwer met zijn bikes. De Yamaha met het kampioensnummer 29 en de Puch met het nummer 6. Puch Nee, een mooie machine is het niet, vindt Tjassens zelf. Verantwoordelijk daar voor is de grote Norton Manx-kuip die vanwege de carburateurs breed