Reizen Laos
Een reis naar Laos is een ontmoeting met een volledig andere, heerlijk exotische wereld. En hoe beter dit fantastische land aan de imposante Mekong te ontdekken dan vanuit het zadel van een lichte en wendbare allroad. Tijd om nieuwe herinneringen te maken!
Nog een uurtje geleden haastten we ons door de gebouwen van de gigantische luchthaven van Bangkok om onze volgende vlucht naar Laos niet te missen. En nu heeft de Airbus ons als een tijdmachine naar een andere wereld gestraald. Het vliegveld van Vientiane heeft maar een enkele, door palmbomen omzoomde landingsbaan. Het toestel staat op het voorterrein geparkeerd en we mogen te voet naar de kleine snoezige terminal lopen, gekleurde visa worden zorgvuldig in de paspoorten geplakt. Welkom in de Volksrepubliek Laos.
We blijven niet lang in de hoofdstad, willen eropuit, het land ontdekken. Bovendien hebben we drie allroads gereserveerd bij Remoteasia, een nieuwe Honda CRF250 voor Werner, Birgit eist het sterkste paard uit de stal voor zich op, een Suzuki DRZ400 met een absurd brede achterband, en ik ben op slag verliefd bij de aanblik van mijn ervaren Honda Baja. De oogopslag van de beide reusachtige schijnwerpers met 35 watt-lampjes kan ik niet weerstaan.
We doen de tankrugzakken om, sjorren de roltassen vast en vertrekken in noordelijke richting. Het duurt wel eventjes voordat we de voorsteden van de hoofdstad Vientiane achter ons hebben, een uur nemen de slechts twintig stoffige kilometers in beslag. Opgebroken wegen met bouwwerkzaamheden, gaten in koelkastformaat, zigzaggend tussen auto’s door, langs mensen, bromfietsen, kippen en varkens. En toch is er geen chaos, er wordt niet gedrongen, er is geen getoeter. Talrijke kleine open winkels sieren de rand van de weg, de handelswaren beschermd met plastichoezen tegen het stof. Ook opvallend veel eenvoudige werkplaatsen waar goedkope Chinese kopieën van Japanse bromfietsen voor veel werk zorgen. Het voelt hier niet alleen als een andere wereld, dat is het ook.
Eindelijk wordt het wat rustiger en onze ééncilinders jengelen bij een klam temperatuurtje van 32 graden de eerste steile bergen omhoog, die uit de vlakte tevoorschijn komen. ’s Avonds zijn we in Vang Vieng, verbazen ons over de fotogenieke kalksteenbergen aan de ondiepe Nam Song-rivier. Typische clichéplaatjes van Zuidoost-Azië. Vang Vieng is een merkwaardige plaats, wijkt totaal af van de gangbare Laotiaanse steden. Hordes van schaars geklede backpackers trekken van kroeg naar kroeg, alleen maar op zoek naar feesten, alcohol en andere drugs. Laatstgenoemde probeert de regering te verbannen, samen met de oorverdovende techno-nachten die tot in de vroege ochtend doordenderen. De reputatie van Vang Vieng als dé party- en drugsmetropool van de wereld, doet het land en vooral de mensen die hier leven geen goed.
Daarbij is de omgeving rondom Vang Vieng ook nog eens echt mooi. Over een wankele bamboebrug rollen we naar de overkant van de rivier en duiken daar in de lieflijke wereld van het buitenleven van Laos. Rode akkers, groene rijstvelden, piepkleine dorpen met houten huizen op stelten, waar mobiele handelaren een aanzienlijk assortiment van koopwaar aanbieden. Koopwaar die ze waaghalzig transporteren op hun overbeladen Honda Wave bromfietsen. Er is niemand die hier vraagt naar het maximaal toegestane totaalgewicht, er wordt opgeladen totdat het echt niet meer gaat. En dat is een boel!
Verder naar het noorden door het groene dal van de Nam Song. Rijstvelden, witte hutten onder palmbomen, met wolken bedekte steile kalksteenbergen. En dan wordt het serieus. Rijksweg 13 legt het aan met het gebergte, pieken hoger dan tweeduizend meter, mist, motregen, ontelbaar vele bochten, vochtig en bitumenvettig asfalt. En dan hebben we het nog niet gehad over de erbarmelijk walmende Chinese vrachtwagens, die zich in een stapvoets tempo afbeulen over de 1.400 meter hoge bergpassen. De weinige plaatsen langs de weg zien er vreemd uit, van grof hout getimmerde huizen rond een centrale waterput waar de vrouwen water halen. De mannen zitten gehurkt bij kleine kampvuren en zetten thee, kinderen drijven varkens en geiten over de weg. En allemaal hebben ze een glimlach voor ons, herkennen Europeanen al van veraf. Het komt vast ook door de enorme lampen van mijn Honda, want hoewel het verboden is om overdag met de lichten aan te rijden, doen we het toch. Liever betalen we de eventuele 10 dollar boete dan dat we door een scheurende kleine bus worden platgereden.
De laatste lange rit bergafwaarts, duizend meter naar beneden het dal in, brengt ons naar een van de meest befaamde rivieren ter wereld: de Mekong. Cacaobruin, met een indrukwekkende breedte en 4.500 kilometer lang. Mekong, wat een naam! Klinkt net als Zambezi, Mississippi of Amazonas, naar flink ver weg van huis. Kippenvel en geluk om deze legendarische waterstroom te mogen zien. Maar het wordt nog beter als we de oude koningsstad Luang Prabang induiken, misschien wel de mooiste stad van Zuidoost-Azië. We vinden een geweldig koloniaal hotel direct langs de Mekong, met een gezellig terras hoog boven de watermassa’s. Zitten daar gewoon urenlang en kijken naar de houten langboten.
De oude stadskern van Luang Prabang is overweldigend. Royale, koloniale huizen, gezellige cafés en prachtige tempels en kloosters, Wats genaamd. Het is hier een oase van rust. Onze favoriet is de kleine Wat Paphai. Door het gebogen pagodendak, de vergulde houtsnijwerken aan de voorgevel en de monniken in hun oranje pijen komt het geheel overeen met het ideaalbeeld van een Aziatische tempel. Luang Prabang is fascinerend en relaxend, we blijven veel langer dan oorspronkelijk de bedoeling was. Na vier dagen begint het toch weer te kriebelen en nemen we de piste naar Hongsa onder onze noppenbanden. Wat een coole weg. Soms amper twee meter breed, kronkelend over scherpe bergkammen ver boven de duizend meter grens. Vanwege het gebrek aan bruggen rijden we door meer dan tien rivieren, dan weer door diepe wagensporen en ontzettend veel rood stof. Kortom, voor allroadrijders een regelrechte droompiste, en definitief niets voor treuzelaars of angstige lieden.
We rijden langs de onbeduidende stad Hongsa met haar monsterachtige kolencentrale, die energie levert aan Thailand, en bereiken de Mekong weer nabij de gezellige plaats Pakbeng, aanlegplaats voor de langboten stroomopwaarts. Maar al te graag zouden we meevaren. We vragen een beetje in het rond totdat we de kapitein van boot nummer 36 vinden, die bereid is twee bankenrijen te demonteren, zodat de motorfietsen mee kunnen aan boord. Zover zo goed. Allen hoe krijgen we de motoren nu nog de schuit op? Met een loopplank? Via een kade? In ieder geval niet hier, de oever is te steil en rotsachtig. Een probleem? Misschien in Europa, maar niet in Laos. In een mum van tijd komt er iemand met een dikke houten plank aanzetten, die vanaf de oever op de boot wordt gelgd. We balanceren de motorfietsen naar beneden naar de rivier en schepen ze met vereende kracht in. We hebben een boottocht van acht uur voor de boeg tot aan de Thaise grens nabij Houayxai. De V8 dieselmotor die ooit in een Nissan vrachtwagen dienst deed, heeft er al een aantal jaartjes op zitten. Het blok draait op volle toeren en produceert door het ontbreken van een uitlaat een niet te bevatten inferno aan geluid. De slanke boot vaart verbazingwekkend snel de rivier opwaarts, soms door netelige stroomversnellingen en wild water. We varen langs de laatste oerwouden van de Mekong en ontelbare lokale ontbossingen. Laos verkoopt de natuurlijke hulpbronnen voor een appel en een ei aan China. Deprimerend. Een rustig groen berglandschap, af en toe een klein dorp met eenvoudige basthutten en zwaaiende kinderen, die in de rivier aan het spelen zijn. Er is wijd en zijd geen weg te bekennen. Wat een andere manier van leven. Wat een vreemde wereld!
In Houayxai worden de motoren weer met succes aan land gezet. Met helpende handen gelukkig, zonder zouden we het nooit hebben gered. Lachende gezichten, vriendschappelijke schouderklopjes. De kapitein, in een T-shirt, korte broek en met slippers aan zijn voeten, stapt met trots op de Honda Baja, die bij hem veel respect afdwingt. Te groot, vindt hij. Volgens de bepalingen hier is het gewoonweg een lomp grote motor.
Drie dagen later, na eindeloze bochten door de bergen van het noorden, zijn we in het idyllische Nong Khiao aan de Nam Ou rivier. Een plaats waar je je prettig voelt in een wonderbaarlijk mooi groen landschap met steile kalksteenbergen. Maar ook een plek om te huiveren. De mensen hier hebben verschrikkelijke dingen meegemaakt, werden betrokken bij de gruweldaden van de Vietnamoorlog. Laos was nooit een deelnemende partij in de oorlog, maar de Amerikanen gooiden niettemin meer dan twee miljoen ton napalm- en fragmentatiebommen op het land met als doel het vernietigen van het beruchte Ho-Chi-Minh-pad, de verzorgingslinie van de Vietcong. Nog altijd liggen er ontelbaar vele blindgangers in de omgeving, borden waarschuwen er zeer nadrukkelijk voor om het pad omhoog naar de berg met uitzicht over de Nong Khiao niet te verlaten. Levensgevaarlijk. Een beklemmend gevoel. Waarom kan niemand de Amerikanen ertoe dwingen dat ze op zijn minst de nalatenschap van bombardementen hier opruimen? De wereldmacht kan het schijnbaar niets schelen dat ook vandaag de dag nog kinderen in Laos tijdens het spelen of hun ouders tijdens het werken op het veld door blindgangers worden verminkt of gedood.
Cut! Even op adem komen. En waar zouden we dat beter kunnen dan in Luang Prabang, dat sowieso op onze terugweg naar de hoofdstad ligt. Vientiane, daaraan willen we nog helemaal niet denken. Drie weken in Laos hebben ons de mogelijkheid gegeven een andere wereld te mogen zien. Een wereld vol rust, exotisch, deels armoedig, maar ook vol met glimlachende mensen. Hoe anders zal Vientiane op ons overkomen? Vast gigantisch groot, druk en lawaaierig. Normen veranderen.