Reizen Alpes du Sud
Een tour op hoog niveau, zo laat deze reis dwars door het land van de befaamde wielercols zich misschien nog het beste omschrijven. Uitdagende bergritten, maar ook authentieke dorpseenvoud en ongerept natuurschoon vermengen zich in de zuidelijke Franse Alpen tot een niet te versmaden cocktail onder een nagenoeg altijd schijnende zon.
Heroïsche strijdtaferelen, daarvoor ben je in de zuidelijke Alpen op het juiste adres. Dat was al het geval toen Hannibal zijn 37 olifanten over het smalle pad van de Col de la Traversette joeg. Vandaag de dag zijn het geen olifanten, maar wielrenners die de machtige pas proberen te bedwingen. Ook motorrijders laten zich niet onbetuigd op dit druk bereden deel van de Route des Grandes Alpes. Het is ook gewoon een fantastisch gebied, waarvan je hoofd bijna op hol slaat. Onder andere van het schilderachtige dorpje Ornans, ook wel het Klein-Venetië van de Franche-Comté genoemd, dat halverwege een meer dan leuke stop vormt. In het groen van de Loue-vallei en aan de boorden van het turkooise meer van Annecy gaat de knop helemaal om. Helemaal wanneer de besneeuwde bergtoppen zich op hun best presenteren tegen het hemelsblauw van de lucht. Legendarische kuitenbijters als de Télégraphe en Galibier zijn voor onze Tiger een eitje. Met een beetje straffe setting en efficiënt gebruik van de achterrem vliegen we meesterlijk door de bochten.
Hotel Vauban in Briançon vertelt in weinig woorden om wie het draait in Frankrijks hoogst gelegen stad. De beroemde bouwmeester van Lodewijk XIV liet het grensstadje strategisch inkapselen binnen een gordel van forten. Vandaag staat het geheel van muren en bouwwerken, samen met de spectaculaire brug over de Durance, terecht op de Werelderfgoedlijst van Unesco. Samen met het feit dat het stadje zijn authentiek karakter heeft weten te bewaren, heeft Briançon toeristisch gezien bepaald geen windeieren gelegd.
In de schaduw van de Italiaanse grens gaat het van Europa’s tweede hoogste stad naar het allerhoogste dorp. Hiervoor moeten we eerst over de fameuze Col d’Izoard. In gezelschap van snelle en minder snelle tweewielers gaat het van de groene noordzijde naar een bruin maanlandschap aan de zuidkant. Op de scheidingslijn staat de Refuge Napoléon, die Frankrijks laatste keizer nog liet bouwen. Het is heerlijk zitten op het zonneterras!
Net als Briançon heeft het bergdorp Saint-Véran nog niets aan originaliteit ingeboet. Dat geldt trouwens ook voor de zeven andere dorpen tussen de verborgen bergen van de Queyras. Met een gemiddelde hoogte van tweeduizend meter vangen ze behoorlijk wat zon, meer dan 300 dagen per jaar. Klinkt goed, tot je hoort dat de regio ook ‘gezegend’ is 200 dagen vorst per jaar. De zon (en het maanlicht nachts) weerspiegelt zich in een veelvoud aan handgeschilderde zonnewijzers op de gevels. In het hoogst gelegen Saint-Véran krijgen ze dikwijls gezelschap van een haan. In het Maison du Soleil dat we bezoeken, is het dan ook enkel zon dat de klok slaat. Amateurastronomen kunnen hun hart ophalen in de sterrenwacht hoog boven het dorp.
Met de Col d’Agnel blijven we in hoog gezelschap. Als tweede hoogste Alpentop van Frankrijk (na de Col de l’Iseran) ontbreekt ook deze niet op het wielerpalmares. Zowel de Tour de France als Giro hebben deze col van de buitencategorie meerdere keren in de tour opgenomen. De top, op 2.744 meter hoogte, ligt pal op de grens tussen Frankrijk en Italië, wat voor veel toeristen aanleiding vormt voor een wijdbeense ‘tweelandenfoto’. Wij houden het maar bij een korte wandeling.
De Pain de Sucre is één van de 28 drieduizenders in het regionaal natuurgebied van de Queyras. Die hoogte laat zich hier gelden, het pad waarover we rijden is op sommige plekken helemaal ondergesneeuwd. Het maakt de Col Vieux waarover we met onze motorlaarzen lopen, tot een spekgladde glijbaan. Onze glibberpartij wordt met grootste interesse gevolgd door stelletje marmotten, die zeer vermoedelijk een lachstuipje niet kunnen onderdrukken.
Voordat we in Eygliers onze overnachtingsstek opzoeken, gaat het eerst nog even langs een warmwaterbron en versteende fontein in de buurt. De bronnen van Phazy en Réotier liggen aan weerszijden van de Durance. In de eerste kan je zelfs zwemmen, wat de Romeinen al deden. Kalkafzettingen hebben de fontein in Réotier een monsterlijk gezicht meegegeven. Je zou er bijna bang van worden. Een mooie aansporing ook om een veilig heenkomen voor de nacht te zoeken!
Een stevige onweersbui dondert door de nacht, de volgende ochtend echter kunnen we gewoon ontbijten in de tuin onder een vriendelijker hemel. Dwars door het vestingstadje Mont-Dauphin gaat het via de Col de Vars hoger en hoger de bergen in. Dat wordt jammer genoeg gevierd met enkele bakken hemelwater. Regenvlagen en zonneflarden lossen er elkaar af als een mannequin van outfit op de catwalk. Motorrijden in de bergen? Soms best vermoeiend…
De Col de la Bonette, volgens sommigen Europa’s hoogst geasfalteerde pas, verbindt de Alpen met de Middellandse Zee. Een heerlijk ruig berglandschap, maar naarmate we verder het departement Alpes-Maritimes intrekken, wordt het landschap steeds minder grillig. Goed gemutst duiken we het aantrekkelijke dal van de Tinée in, zuidwaarts door het nationale park van de Mercantour. In de buurt van Saint-Sauveur-sur-Tinée leidt de D30 ons naar ongekende hoogte. Het dorpje Roubion kleeft als een arendsnest tegen de rotsen, een spectaculaire plek waar we in alle rust genieten van een zoveelste kop koffie.
Droog en opgewarmd arriveren we een tijdje later in Valberg, een sympathiek skioord op een dik uur rijden van de Franse Rivièra. Ook in de zomer blijkt Valberg een goede keuze om te overnachten. Niet alleen vanwege de lekkere fondue in één van de gezellige restaurants. Strategisch gelegen tussen berg en zee kun je vanaf hier in alle windrichtingen uitvliegen. Hoge temperaturen maken het wel heel verleidelijk om te gaan afkoelen in de Middellandse Zee, toch besluiten we anders. De Gorges du Cians en die van Daluis genieten toch net wat meer aantrekkingskracht. De Cians laveert zich over bijna 25 kilometer tussen paarsrode wanden door, die het miljoenen jaren geleden zelf heeft uitgesleten. Meteen na het bergdorpje Beuil toont het zijriviertje van de Var zich van zijn sterkste kant. Indrukwekkend, al staan we een half uur later al beneden. Daar volgen we de Var stroomafwaarts richting Nice. De mondaine stad zelf, met de beroemde Promenade des Anglais, laten we overigens links liggen, we kiezen het onbekende binnenland.
Het Parc Naturel Régional des Préalpes d’Azur is het balkon van de Azurenkust. Ondanks dat we hier hoger zitten dan aan de kust, is verkoeling ver te zoeken. Sommige wegen liggen vol grind en ander gesteente en dat maakt het rijden behoorlijk inspannend. Zonde, want alles wat bloeit, geurt en kleurt rondom ons. Een uitstekende ingrediëntentuin voor de vele parfumhuizen rond Grasse. Een derde van alle Franse flora gedijt in dit natuurpark. Grotten en spelonken vind je er ook veel, net als dorpjes als Bonson, Gilette en Ascros die vervaarlijk boven kloven en ravijnen hangen. Een behoorlijk contrast met het Instagramvriendelijke Entrevaux. Ook hier gaan we eerst op zoek naar wat fris, terwijl de ene toeristenbus na de andere zijn inhoud leegt bij de versterkte toegangsbrug. De zon brandt ongenadig, dus zoeken we wat schaarse schaduw in de smalle straatjes. Lang duurt het niet of daar stranden we alweer onder een parasol. Koud drinken is het enige waar onze verhitte geesten aan denken. De steile wandeling naar de vesting van Vauban laten we maar voor wat ‘ie is. Zo missen we wel het uitzicht over het kleurrijke stadje en de Var, die zich door het berglandschap van de Haute Provence slingert. Maar dat nemen we voor lief!
Een spectaculair uitzicht krijgen we sowieso wel in het dal van Daluis. Net als de Cians heeft de Var zich diep ingesneden in de rode rotsen. Waar het dal van de Cians nogal benauwd aanvoelt, opent zich in Daluis een breedgapende afgrond. De weg hoog boven de rivier baant zich op spectaculaire wijze een weg door het wijnrode gesteente. Galerijen en tunnels volgen elkaar in snelwegtempo op. Honderden meters diep doet de Var alsof ‘ie er niets mee te maken heeft. Wij weten beter en beamen dat dit meesterwerk van de natuur terecht door sommigen als de Colorado van Nice wordt bestempeld.
Na een dag van kloven en ravijnen staan er vandaag weer enkele cols op de agenda. Onbekend weliswaar, maar de cols van Les Champs en d’Allos doen zeker niet onder voor hun meer bekende broers. De eerste brengt ons naar het vestingstadje Colmars, de tweede naar Barcelonnette. Het ‘kleine Barcelona’ werd in 1231 uit de grond gestampt door de graaf van Barcelona, die toen heer en meester was van de Provence. Vandaag is het stadje de hoofdplaats van de Ubaye-vallei, waar een zuiders sfeertje zich met de gezonde berglucht mengt. In de 19e eeuw trok er heel wat jong volk weg uit de vallei. De ene na de andere beproefde zijn geluk, eerst in Louisiana, daarna in Mexico. Velen werden geroepen, maar weinigen uitverkoren. Diegenen die fortuin vergaarden, vooral dan in de textiel, lieten dat bij hun terugkeer graag zien. Statige herenhuizen getuigen nog altijd van hun succes. Eén van die villa’s is nu een museum, gewijd aan de vallei en haar exodus.
‘s Avonds verbroederen we met enkele lokale motorrijders in één van de gezellige bistro’s rond het centrale plein. En zij hebben nog een tip voor ons in huis. Op hun aanraden nemen we de Col de Pontis. Die heeft een prachtig uitzicht op het langgerekte Lac de Serre-Ponçon in de aanbieding, die krijg je echter enkel na het bedwingen van smalle klim vol kiezels. En onze Tiger is niet bepaald een lichtvoetige berggeit. Tijdens de afdaling is het eveneens uitkijken geblazen, zeker wanneer een dolgedraaide wielrenner zich vastbijt in je achterwiel.
In Châteauroux-les-Alpes trakteren we onszelf op een koel glas drinken op een terras. Geen overbodige luxe, aangezien de temperatuur de pan uit rijst. Niet veel later klopt de spreekwoordelijke man met de hamer op onze helm. Het is druk en broeierig warm op de N94. Zelfs een uitstapje naar de lieflijke vallei van Freissinières brengt niet echt verkoeling. Dan maar een ijsje in Vallouise. Hier wacht ons geen Louise, maar wel Catherine. Onze gastvrouw blijkt ook de gids te zijn die ons morgenochtend meeneemt naar de gletsjer op de Barre des Ecrins. In de luwte van de avond is het nog even heerlijk rijden naar het einde van het dal. Een ultieme zonnegloed zet er het Ecrins-massief in vuur en vlam. Dat belooft voor morgen!
In Vallouise zitten we bovenop op de pure Alpen. Met pieken van meer dan vierduizend meter (en niet minder dan 150 drieduizenders) is het Nationaal Park van de Ecrins tevens het meest zuidelijke massief van de Alpen. De 4.102 meter hoge Barre des Ecrins was lange tijd de hoogste top van Frankrijk, tot de Fransen de Savoie (en dus ook de Mont Blanc) annexeerden in 1860. Het is nog wel altijd de hoogste berg die volledig in Frankrijk ligt.
Wandelend, klauterend en strompelend proberen we onze gids bij te benen die als een geboren gems over puin en plassen springt. Het is nog geen negen uur in de ochtend en de zon schijnt in overvloed. Op aanraden van Catherine maken we colletjes nat en dragen deze als een bandana om het hoofd. Het hoofd koel houden is hier de boodschap. Het is nog een flink eind klimmen naar de Refuge du Glacier Blanc en we zijn niet alleen, de meest zuidelijke Alpengletsjer is een geliefde wandelbestemming klaarblijkelijk. Het uitzicht onderweg is grandioos, zowel onder als boven ons. Breed uitgesmeerd over de noordoostelijke flank van de Barre des Ecrins blinkt de Glacier Blanc als een juweel. Ook de gletsjer heeft last van de hitte. Volgens sommigen zullen er eind deze eeuw geen gletsjers meer zijn. Reden te meer om extra te genieten wanneer we boven zijn.
De terugweg naar huis is sowieso nooit een pretje, maar al helemaal niet in een volledige motoroutfit terwijl heel Europa onder een meedogenloze hittegolf gebukt gaat. Het doet je bijna terugverlangen naar de besneeuwde Galibier, ook omdat we die een week geleden nog nagenoeg voor ons alleen hadden. Nu is het chaotisch druk en in de file rond Annecy stoven we langzaam gaar. Dan is het stukken leuker rijden in de Jura. Heel even dreigen dikke donderdruppels de sfeer te komen verpesten en pas laat in de avond arriveren we in Besançon. Net op tijd om nog een laatste keer te genieten van de schitterende zonsondergang boven de vallei van de Doubs. Morgen wacht enkel nog de laatste etappe naar huis, het goede leven zit er weer op!