Toeren op het eiland R
Een weekend met de motor toeren in Duitsland, dan denk je meestal aan de Moezel of de Eifel. Wij gingen echter eens noordwaarts, naar het eiland Rügen. Onder Nederlanders nauwelijks bekend, maar bij onze oosterburen een enorm populaire bestemming en dus best een gokje waard. Achteraf goed voor de hoofdprijs!
De vragen die in de week voorafgaand aan het vierdaagse uitstapje op ons af worden gevuurd over de bestemming, geven al aan dat Rügen in Nederland maar bar weinig bekendheid geniet. Beetje begrijpelijk wel, want met 935 vierkante kilometer is het nauwelijks anderhalf keer groter dan Terschelling en daarmee niet de meest voor de hand liggende bestemming voor een weekend toeren. Rügen is echter per brug bereikbaar en mochten we het hele eiland dus in één dag hebben gezien, dan pakken we ook de Duitse noordkust nog even mee. Zover komt het echter niet, Rügen blijkt namelijk een schat aan bezienswaardigheden te herbergen waardoor achteraf gezien twee dagen al aan de krappe kant zijn.
De trotse bevolking is gek op sagen en mythen en ook over het ontstaan van het eiland zelf ervan doen er verschillende de ronde. De ene verhaalt over een slang die vermomd als de Oder de Oostzee leeg drinkt. In een poging hem te stoppen wordt een grote kluit aarde in de monding van de rivier gegooid, die de slang vervolgens genadeloos stuk bijt. Wat rest is Rügen. Een andere legende wil dat God na de Schepping nog wat aarde over had. Dit smeet hij achteloos neer, met het rustieke eiland als resultaat. Onderhoudende verhalen die onze nieuwsgierigheid vooraf flink aanwakkeren, zodat we benieuwd naar onze eindbestemming op een vroege vrijdagochtend opstappen voor het ritje van 700 kilometer. En in een ontspannen, maar vlot tempo bereiken we een uurtje of zeven later Rostock. Vanaf hier is het nog zeventig kilometer naar Stralsund, de laatste plaats op het vaste land voor we de brug naar het eiland oprijden.
Vergezeld door een ondergaande zon rijden we de laatste veertig kilometer dwars over eiland naar Binz, onze uitvalsbasis voor het weekend. De toeristische badplaats ligt redelijk centraal en daarom worden de twee komende dagen verdeeld in een noord- en zuidpassage.
De volgende morgen staat het zonnetje al vroeg hoog aan de verder strakblauwe hemel. De temperaturen elders in Europa lopen op tot ver boven de twintig graden, maar hier merk je duidelijk de matigende invloed van de Oostzee. Voor een dagje toeren evenwel meer dan perfecte omstandigheden. Rond een uur of negen rollen we Binz uit en draaien net na het passeren van de stadsgrens rechtsaf richting Prora. De motorolie van de Guzzi en Pegaso krijgen niet eens de kans om fatsoenlijk op temperatuur te komen, want al na drie kilometer dient zich het gebouw aan dat er mede voor verantwoordelijk is dat we juist dit eiland uit hebben gekozen: de kolos van Prora.
In 1936 werd in het kader van ‘Kraft durch Freude’ begonnen met de bouw van het gigantische badhotel, dat door de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog evenwel nooit helemaal voltooid is. De bouwopdracht voor het imposante gebouw kwam van Hitler persoonlijk, die hiermee een ontspanningscentrum voor de arbeidersklasse wilde bewerkstelligen. De kolos bestaat uit twee vleugels van vier bouwblokken met elk een lengte van 550 meter, de totale lengte strekt zich over meer dan vier kilometer(!) langs de kust uit. Al vanaf grote afstand is het grijze gevaarte te zien en we dirigeren de motoren richting de eerste de beste weg die er naar toe leidt. Een deel is tegenwoordig in gebruik als museum, hotel en discotheek, maar wij komen uit bij het verpauperde deel. Het glas hangt stuk geslagen in de sponningen en ramen en deuren op de begane grond en eerste verdieping zijn dichtgetimmerd om ongewenste bezoekers buiten te houden. De borden “Lebensgefahr – vom Gebäude fernhalten” wijzen ons daar nog eens extra op. Tussen twee blokken loopt een weg naar het strand dat er in de ochtendschittering verlaten maar onwerkelijk mooi bijligt. En dat maakt het contrast met de sinistere betonnen bunker op de achtergrond er alleen maar groter op.
Het gebouw kent een opmerkelijke fascinatie, ondanks de lugubere achtergrond en uitstraling is er ook een bijna onstuitbare drang om een paar planken te forceren en even binnen een kijkje te nemen. En dan niet in het voor het dagjespubliek opengestelde gedeelte, maar juist in die ruimten die de afgelopen vijftig tot zestig jaar geen levende ziel hebben mogen ontvangen. Waarom zijn het toch altijd de dingen die verboden zijn, die juist extra uitnodigen om de regels aan de laars te lappen?
Het verstand overwint het van de nieuwsgierigheid en we rijden een paar kilometer in noordelijke richting met de kolos als chaperonne rechts van ons. Bij het opengestelde deel zetten we de Italianen andermaal op de jiffy en nemen een vluchtig kijkje. De aandacht wordt getrokken door een museumpje dat volgens de flyer onder andere vijftig klassieker motoren uit de DDR tijd herbergt. De verdiende centen van de afgelopen jaren, decennia zeg maar gerust, zijn klaarblijkelijk niet geïnvesteerd in het onderhoud en de inventaris. De muren zijn overduidelijk aan een likje verf toe en ook het grasgroene tapijt kun je nu nauwelijks het predikaat ‘trendy’ toebedelen. De best uitgebreide collectie klassiekers heeft een aparte hoek in het museum gekregen en staat tentoongesteld in verschillende nissen en ruimten, zonder dat er ook maar enige vorm van logica in te ontdekken valt. Ter bescherming tegen grijpgrage handjes zijn wit geschilderde stukken betongaas gepromoveerd tot dranghek en om het geheel nog wat extra cachet te geven is er ook nog rood-wit afzetlint doorheen gevlochten. Niet echt museumwaardig, maar op de één of andere manier toch best sympathiek. Een beetje het beeld van de oude DDR, dat zich nu in een vergelijkbare vorm openbaart.
Al met al hebben nog maar een kilometer of vijf afgelegd en dus wordt het tijd om de motoren en onszelf even op een uitje te trakteren. Van Prora gaat het richting Neu Mukram waar we even snel een parkeerplaatsje aan het strand oprijden. Vanaf hier is de kolos van Prora in z’n volle omvang te bewonderen. De meer dan vier kilometer lange daklijn torent net iets boven de boomtoppen uit en hier laat zich de reusachtige omvang pas echt zien. Ongelooflijk!
We swingen over lakenstrak asfalt met wijde uitlopers verder naar de grootste plaats op het noordelijke deel van Rügen, Sassnitz. Het wordt al snel duidelijk dat het hier een echte visserplaats betreft. Alle verkeersborden lijken wel naar de haven te verwijzen en je struikelt om de drie meter over de woorden “Rügen Fisch”. We volgen de wegwijzers naar de haven en stuiten daar op de eerste overblijfselen uit de DDR-tijd. In het havengedeelte waar de veerboten aanmeren staan overwoekerd met onkruid de resten van wat vroeger de grenscontrolepost moet zijn geweest. Als een vleesgeworden decor voor een WOII film…
Via de jachthaven stapvoeten we uiteindelijk over de kleine boulevard van het stadje. Direct achter de promenade loopt het land een kleine tien meter stijl omhoog en bovenaan kijken huizen en hotels uit over zee. In Binz viel ons de opvallende bouwstijl al op en blijkbaar is deze door het hele eiland geadopteerd. De kleurrijke compleet uit hout opgetrokken panden zijn voorzien van met ornamenten beklede balkons en doen nog het meest denken aan de Engelse kusthotels in de dertiger jaren. De rustieke uitstraling nodigt uit om er toch vooral eens een nachtje door te brengen, helemaal met zo’n uitzicht.
We laten Sassnitz achter ons en slingeren ons een weg omhoog door het Nationalpark Jasmund. We hebben al enkele lokale bewoners gesproken en één ding hebben ze gemeen: allemaal praten ze vol trots over het eiland. Een oudere man weet precies te vertellen waarom: “Rügen is eigenlijk Duitsland in het klein. We hebben hier alles: zee, bergen, bossen, kliffen. Noem het maar op.” Rijdend door Jasmund weten we precies wat hij hiermee bedoelt. De typische maritieme sfeer van de vissersplaats heeft binnen vijftig meter plaatsgemaakt voor het welbekende Eifelgevoel. De weg kronkelt voor ons uit door het bosrijke berglandschap en we wanen ons in ene in een compleet andere wereld. En zo snel als deze zich aandiende, maakt het ook weer plaats voor het vlakke achterland zoals we dat van thuis kennen. Constant is het een aaneenschakeling van uiteenlopende landschappen, die elkaar de loef proberen af te steken wat schoonheid betreft.
Ontspannen toerend over het noorden van het eiland valt op dat sommige plaatsnamen in twee talen staan vermeld. Enige navraag leert dat het eiland enige tijd onder Zweeds gezag heeft gestaan en blijkbaar is men nog steeds in enige mate trots op de Scandinavische achtergrond. We doorkruisen nog enkele pittoreske plaatsjes voor we uiteindelijk op het meest noordelijke punt aankomen, de Kap Arkona op het schiereiland Wittow. De 45 meter hoge krijtrotsen zijn een van de grootste trekpleisters van het eiland en het uitzicht moet waanzinnig zijn. Daarvoor moet je er wel eerst zien te komen en dat wordt moeilijk wanneer alles hermetisch is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Alternatieven zijn de pendelbusjes, die echter in geen velden of wegen te bekennen zijn, of de laatste anderhalve kilometer te voet afleggen. Omdat we dat tripje in volle motoroutfit niet zien zitten, besluiten we het er maar op te wagen. De receptioniste van ons hotel waarschuwde ons die ochtend nog voor de vele snelheidscontroles en strenge politie, maar we zijn nog geen diender tegengekomen. En gelukkig heeft de plaatselijke Hermandad zich vandaag ook niet ten doel gesteld om ongehorige toeristen bij de Kaap te verjagen, al schijnt men in het hoogseizoen wel iets fanatieker in te zijn.
Wij rijden dus rustig naar de echte Kaap toe en eenmaal daargekomen zien we direct waar Kap Arkona zijn aantrekkingskracht aan ontleent: de horizon strekt zich ver voor ons uit en pas bij een blik op de minuscule bootjes op zee dringt de immense hoogte van de kliffen helemaal tot je door. Alsof je referentiekader dan pas ontwaakt uit een diepe winterslaap. Vijfenveertig meter loodrecht naar beneden!
De dag loopt inmiddels op een eind en we besluiten om het pontje de “Wittower Fähre” te pakken, zodat we niet dezelfde weg van Juliusruh naar Glowe terug hoeven te nemen. Een overtocht van koud drie minuten brengt ons weer op terug op het hoofddeel van Rügen. Nog een korte blik op de kaart en via de hoofdstad Bergen koersen we terug naar het oostkust. Morgen wacht het zuiden.
De volgende ochtend is de lucht strakblauw en het kwik stijgt tot een aangename 18 graden. Eerste doel van de dag is het plaatsje Thiessow in het uiterste zuidoosten van het eiland. Het eerste deel van het traject voert ons door de bosrijke omgeving van Granitz, maar verder richting het zuiden maken de bomen plaats voor metershoog riet dat de wegkanten flankeert. Her en der staat het gekapte riet in schoven opgesteld, wachtend op een tweede leven als dakbedekking. Uiteindelijk eindigen we bij een nogal verweerd ogend vissershaventje. Een aftandse woonwagen doet dienst als kantoortje en de dobberende visserbootjes lijken betere tijden gekend te hebben. De bedrijvigheid is er echter niet minder om. Zelfs op zondag wordt de vangst van de afgelopen nacht in de wachtende vrachtwagen geladen. En de deuren zijn nog niet dicht of de vloot kiest alweer het ruime sop.
Voor ons ook het teken om te gaan en we sporen de machines aan richting Sellin. Iets voor de badplaats slaan we linksaf de hoofdweg op naar Putbus, waarbij we nogal onaangenaam verrast worden door de ‘Kopfsteinpflaster’. Het hele eiland ligt bezaaid met deze grove, ongelijke keien, soms wel ter grote van een hoofd. Vooral de kleinere wegen zijn ervan gemaakt, en die laten we dus ook grotendeels links liggen. Maar klaarblijkelijk vond de lokale overheid het ook een leuk idee om een stukje hoofdweg van deze authentieke martelondergrond te voorzien. Met dertig km/uur en een klapperend gebit gaat het richting Putbus, waarbij met enige verbazing wordt gekeken naar de borden die aangeven dat je hier gerust met 80 km/uur overheen mag denderen. Hoe? Met een dikke all-road misschien…
Gelukkig maakt het stukje bestratingsvlijt na drie kilometer weer plaats voor lekker comfortabel asfalt, een meer dan welkome afwisseling en een ware verademing voor lijf en leden.
Wat verder in Vilmnitz parkeren we even bij de backsteinkirche St. Maria Magdalena. Het godshuis uit het midden van de veertiende eeuw ligt bovenop een heuvel en steekt temidden van de bomen statig zijn spits de hoogte in. Een schitterende aanblik en de perfecte plek om de natrillende ledematen even tot bedaren te laten komen.
Als alles weer een beetje tot rust is gekomen leggen we de laatste kilometers naar Putbus af en parkeren de motoren bij de kerk in het park. In 1808 liet de toenmalige vorst Wilhelm Maltes I hier een buitenhuis bouwen en de 75 hectare grote tuin die daarbij hoorde, vormt tegenwoordig het park Putbus. Als we het park inlopen stuiten we op de overblijfselen van de oude residentie van de vorst. De oorspronkelijke gedachte was het creëren van een volwaardig kuuroord met alle gemakken van die tijd. De tastbare bewijzen daarvoor zijn nog steeds aanwezig in het park, waaronder ook de kerk. In 1846 gebouwd als een relax-ruimte en pas in 1892 omgeturnd tot godshuis. Een andere echo van het verleden vormt het Theater, dat in 1819 werd gebouwd om de gasten van de regent ook cultureel op hun wenken te kunnen bedienen.
De zon staat hoog aan de hemel en dagjesmensen hebben massaal de weg gevonden het park. Gevoed door de uitnodigende lentegeur wordt een deel van de zondag gespendeerd aan een wandeling door het prachtig onderhouden reservaat. Zoveel te zien, dat het bijna jammer is om onze weg weer te moeten vervolgen, maar Garz wacht. Over de weg er naar toe buigt zich een boog van bomen en je kunt je alleen maar voorstellen hoe mooi het moet zijn om hier hartje zomer onder de haag van groene bladeren te rijden. Helemaal toerend tussen de uitgestrekte koolzaadvelden, die als een golvende gele deken over het landschap gedrapeerd liggen. Een lust voor het oog!
In Garz worden we uiterst vriendelijk bejegend door de plaatselijke brommerjeugd, die als volleerde motorrijders het handje opsteken wanneer we ze tegemoet komen. Toekomstige rijders in de dop. We zetten koers richting Poseritz en draaien net buiten het dorp van de hoofdweg af richting Üselitz. Niet het drie huizen tellende gehucht is ons doel, wel het gelijknamige landgoed met daarop de ruïne van een oud herenhuis. Verscholen tussen het weelderig tierende onkruid ligt een stenen karkas dat enkel zijn vorm behoud dankzij het korset van verroeste H-balken dat er omheen gevlochten zit. Een flinke slag met de voorhamer lijkt voldoende om het statige geheel te reduceren tot een hoop puin. Het provisorisch in elkaar geknutselde hek tegen indringers heeft een eerdere aanvaring met nieuwsgierige toeristen niet overleefd en de weg naar binnen ligt open. Aangezien we hier de enigen zijn maken we dankbaar van de onofficiële uitnodiging gebruik. Van buiten lijkt het echter indrukwekkender dan van binnen, buiten een ingezakte kelder vol water, een afgebrokkelde stenen pilaar en nog meer onkruid is er knap weinig te zien. Blijkt weer dat de verbeelding het weer eens wint van de praktijk. Kleine domper. Omdat het al tegen het eind van de dag loopt en we toch nog graag een laatste blik op de kolos willen werpen, slingeren we ons een weg terug naar Prora over magnifieke straten afgewisseld met pittoreske dorpjes. ’s Avonds maken we nog eens de balans op: 450 kilometer in twee dagen en minimaal zoveel positieve verrassingen. Rügen is de moeite meer dan waard.
[KASTEN]
INFO
Rügen is een 935 vierkante kilometer groot eiland in het uiterste noordoosten van Duitsland. Door de enorme veelzijdigheid aan landschappen is het er met de motor prima vertoeven. Wanneer het alleen om het rijden gaat, dan zou je het hele eiland in één dag kunnen bezichtigen, maar het eiland biedt heel wat meer dan enkel imponerend asfalt en mooie bochten. Wil je ook graag wat van deze natuur, cultuur en historie opsnuiven, dan kun je beter minimaal twee dagen inplannen.
REIS
Vanaf Utrecht is het een kleine 700 kilometer naar Stralsund, de laatste plaats op het Duitse vasteland voor je de brug naar Rügen oprijdt. Via Oldenzaal, Osnabrück, Bremen en Hamburg beland je uiteindelijk in Lübeck. Wanneer de tijd het toelaat zou je vanaf hier via binnenwegen langs de noordkust van Duitsland richting Stralsund kunnen rijden. Is er echter meer haast geboden, ga dan via de A20/E22 richting Rostock, vanaf hier is het dan nog 70 kilometer over de (merendeels) 100 km/uur B10. De totale reisduur inclusief tankstops neemt dan zo’n tien uur in beslag.
WANNEER
Het is aan te bevelen om toch voor de warmere zomermaanden – mei tot en met september – te kiezen. Wij gingen midden april, maar hebben mazzel met het weer gehad. De wind komt merendeels uit noordelijke richting en dat zorgt voor aanvoer van koude lucht die de temperatuur in vergelijking met het vaste land enkele graden doet dalen. Hoewel het overdag een aangename 18 graden was, daalde het kwik ’s avonds tot een graad of acht en dat nodigt niet echt uit tot het pakken van een terrasje…
OVERNACHTEN
Volgens goed Duits gebruik zijn er ‘Zimmer Frei’ overnachtingsmogelijkheden in overvloed. Prijzen in het laagseizoen beginnen al bij € 20,- p.p.p.n. maar in het hoogseizoen moet je rekenen op minimaal bedragen tussen de veertig en vijftig euro. De goedkoopste oplossing is en blijft overnachten op een camping en ook die zitten rijkelijk verspreid over het eiland. Voor bedragen rond de € 15,- per nacht kun je je tentje opslaan en reken op € 5,- voor iedere extra persoon. Een hotel blijft natuurlijk het meest aangenaam en dat relatief gezien kost je dat ook niet meteen de wereld. Vanaf € 60,- heb je al een dak boven je hoofd en daarbij is het ontbijt vaak inbegrepen. Een aanrader is hotel Binz-Therme in de gelijknamige badplaats dat twee thermaal baden herbergt. Lekker optimaal de spieren laten ontspannen na een lange dag rijden. [Bild Hotel 1]
BEZIENSWAARDIGHEDEN
Aan cultureel erfgoed is op het eiland geen gebrek. Er zijn tientallen kerken, burchten en kastelen te bezichtigen, die over het algemeen allemaal perfect onderhouden zijn. En meestal ook nog omgeven door schitterende parken. Ook de natuurliefhebber komt helemaal aan zijn trekken. Rügen is als Duitsland in het klein en de landschappen volgen elkaar dan ook in rap tempo op. Zo sta je aan de rand van een bergmeertje in een bos en drie kilometer verder waan je je aan de Franse Rivièra. Wat je zeker niet links mag laten liggen zijn de 45 meter hoge krijtrotsen bij Kap Arkona, een bezoek aan Putbus en natuurlijk niet te vergeten de kolos van Prora.
CONTACT
Tourismuszentrale Rügen GmbH
Bahnhofstraße 15, 18528, Bergen auf Rügen
T +49 (0)38-388 0770
E info@ruegen.de
I www.ruegen.de
Seehotel Binz-Therme Rügen
Strandpromenade 76, 18609, Ostseebad Binz
T +49 (0)383-936 1512
E info@binz-therme.de
I www.binz-therme.de
Totale reistijd: 4 Dagen
Gereden afstand: 1.900 km
Plaats hier uw tekst