Hugo Pinksterboer – Aanpassen
Het is met nieuwe motoren net als met nieuwe geliefdes: er moet links en rechts altijd wel wat aangepast worden. Over de eerste aanpassingen aan de vervanger van mijn in een vuurzee opgeloste GSA schreef ik al. Maar toen was ik er nog niet.
De quickshifter van z’n gelijknamige opvolger kwam in datzelfde bericht ook langs. Ik had toen net ontdekt dat hij bij normale snelheden het soepelst opschakelt als je dat doet terwijl je het gas even sluit. Is heel aangenaam toeren, al werkt die truc richting twee en drie minder goed. Stom, dus sloeg ik er maanden na aankoop de gebruiksaanwijzing maar eens op na. Hij moet gewoon (bijna) altijd kunnen quickshiften, las ik daar, en zonder aan het gas te draaien. Toch gaat het zeker naar twee en drie mét koppeling echt soepeler. Ik weet uit ervaring dat andere motoren op dit punt beter scoren. Dus pas ik me aan. De belangrijkste lol van koppelloos schakelen zit voor mij in het gas tegen de stuit draaien en de bak in no time van de ene versnelling naar de volgende trappen. Elke keer weer een feestje, vooral omdat het lang niet overal kan.
Meer last had ik van het übersofte zadel. Hoe kan het dat zo’n warme-broodjes-over-de-toonbank-fiets ook na al die jaren nog een zitting heeft die de bloedtoevoer richting achterwerk langzaam maar zeker stopzet? Geef ik grif toe dat er mensen zijn die er geen enkel probleem mee hebben, maar snappen doe ik dat niet. Mijn besluit was snel genomen: de vorige BMW kreeg een Corbin-zadel. Deze dus ook. Al vlot twee keer zo duur als de concurrentie, maar van de vorige had ik jarenlang én urenlang onafgebroken plezier, en voor een werkfiets gelden andere normen dan voor een hobbyding. Vind ik, gemakshalve. Bijkomend voordeel: van zo’n bijna plankharde Corbin gaat ook deze GS voelbaar strakker sturen. Zet je het oude zadel er weer op, dan voelt dat acuut of je per band een halve bar tekortkomt. De Corbin-man wist zeker dat ik het middelhoge model nodig had. Mis, helaas: mijn lengte zit ’m vooral aan de bovenkant. Dus werden mijn benen te kort en zat ik met mijn kop net te hoog voor het Touratech-ruitje dat ik aangeschaft had. Herrie, dus. Aan de hoogteverstelling die BMW biedt doet Corbin niet, dus moest ik het zadel ruilen voor de laagste variant. Daarmee zit ik perfect uit de wind, zet ik nét twee voeten plat aan de grond, steek ik mijn been iets makkelijker over het zadel als ik bagage achterop heb en is mijn kniehoek met een graad of 70° nog altijd ruimer dan op de gemiddelde sportieve toerfiets. Helemaal goed dus. Bijna helemaal. Een centimeter of twee hoger was toch beter geweest. Volgende keer koop ik bij twijfel het hogere model. Dat is beter te verlagen dan andersom. En heel misschien maakt Corbin tegen die tijd wél een verstelbaar zadel, voor al dat geld.
Bleef er nog één probleem te tackelen. Een probleem waar ik maar aan moest wennen, had ik van de experts begrepen: dat gedruis, die resonerende klank die bij bijna elke constante snelheid de irritante kop opstak. Alsof er iemand langzaam met een houten lepel in een bak met ongeschoren knikkers stond te roeren. Typisch watergekoelde GS, vertelde men. Oordopjes dus. Kan geen kwaad, maar wel als je ze moet dragen om je te beschermen tegen het geluid van je nieuwe liefde. Ik was dus blij als een kind met het persbericht dat Wunderlich onlangs de wereld instuurde: het geluid is een bekend fenomeen, en ze zijn er eens goed voor gaan zitten. Bleek dat de ruimte tussen de koffers een perfect klankkast vormt voor de geluidsgolven die onder die rijcondities vlak achter de uitlaat ontstaan. De oplossing? De Gonzzoo, een aluminium kapje dat je aan je uitlaat bevestigt. Charmant? Allerminst. Maar geen hond die dat ziet, achter die koffer. Effectief? Vast. Zonder koffers is het geluid ook weg, probeerde ik al. Ben ik dus straks écht blij. Beetje laat, na vier, vijf maanden? Zou je kunnen zeggen – maar net als met nieuwe liefdes kan zo’n proces zomaar een bredere basis bieden.