Reizen Zweden
Een reis langs de Zweeds-Noorse grens is een reis de grandioze eenzaamheid van de Scandinavische wildernis in. Iedere kilometer meer noordwaarts worden de bergen hoger, de bomen kleiner, de bonte plaatsjes schaarser en de pistes wilder.
Waar begint eigenlijk het hoge noorden? Een vraag die zich alleen emotioneel, maar niet geografisch laat beantwoorden. Voor sommige mensen uit Italië ligt het noorden al zo’n beetje bij Nederland, voor fans van het noordpoolgebied pas boven de poolcirkel. In ieder geval zitten daar wel een aantal kilometers tussen. Misschien komen we een stukje verder als we proberen de vraag anders te ontrafelen: wat is kenmerkend voor het hoge noorden? Lange zomerdagen met lichte nachten, volledig ontspannen mensen in gekleurde houten huizen, op de zenuwen werkende muggenzwermen in eindeloze bossen, statige elanden die zich het liefst zouden verstoppen en eenzame en verlaten pistes die de onbegroeide fjällen (hoogvlaktes) op klimmen. Klinkt toch echt wel Scandinavisch, of niet? En waar is dat allemaal precies te vinden? In Midden-Zweden, noordelijk van de grote meren Vättern en Vänern. Daar begint het noorden, in mijn optiek dan.
Maar doe maar kalm aan, de rotsachtige hoogvlaktes langs de Noorse grens zijn nog een aantal dagen van ons verwijderd, toch hebben ze nu al een bijna magische aantrekkingskracht. Waarom? Omdat ik met mijn Ténéré vanuit de Baltische Staten kom, waar zoals bekend geen bergen zijn die deze aanduiding ook echt verdienen. Na twee weken vlak gebied is het verlangen naar hoogtes boven de 247 meter enorm. Dus geef ik zoveel gas, dat het nog maar net legaal is in Zweden. Dat klinkt overigens stoerder dan het in werkelijkheid is, 95 kilometer per uur geeft mijn teller aan. Maar wie in Zweden wel eens is getrakteerd op een snelheidsbekeuring, doet het maar wat graag rustig aan. En dan te bedenken dat het er in Noorwegen nog veel strenger aan toe gaat!
Hoe dan ook, vanaf de aanlegplaats van de veerboot in Stockholm bruis ik westwaarts tot aan Torsby. Ongelofelijk hoe snel het landschap verandert, ondanks het beschaafde tempo. Eerst wordt het aantal dennen- en sparrenboombossen steeds talrijker, dan mag de weg al zijn eerste ommetjes maken rond zacht glooiende heuvels en stille meren, en uiteindelijk daver ik over een op de landkaart groen aangegeven piste, die zich spiraalsgewijs een weg de berg op baant naar een hoogte van 404 volle meters. Waarbij dat laatste wellicht een beetje veel eer is voor hetgeen ik voorgeschoteld kreeg, er waren in totaal drie bochten. Maar toch. En van daarboven zie ik het noorden: de enorme oostwand van de 552 meter hoge Lejberget (in Nederland zou deze enorme reus een nationaal heiligdom zijn), bomen, meren, bergen en eenzaamheid tot aan de horizon. En een reusachtig geel en moordenaarsachtig kabaal makend Volvo-monster met tweemeter-wielen dat tussen zijn kaken kleine houtblokjes maakt van dennenbomen. Vast en zeker voor de Billy-stellingkasten. Ondertussen suizen er uit de cabine van de bestuurder muzikale klankgolven de berghellingen naar beneden. Nee, geen ABBA. Dat zou belachelijk zijn in deze machine. Motörhead, zo is echt alles in harmonie.
Torsby, ik ben net aangekomen bij de camping aan de rand van de stad, wanneer zware regen zijn intrede doet. Weinig idyllisch, maar zo direct aan het mooie meer Övre Fryken heeft het ook nog wel wat. In het prima restaurant zijn helaas geen elandburgers verkrijgbaar, maar is er wel een schitterende zonsondergang in slow motion te bewonderen, zo gaat dat nu eenmaal in het noorden.
De ochtend is nog jong als er een geluid door de buitenwijken van Torsby klinkt, dat net zo typerend voor de Zweedse zomer is als de Billy voor Ikea. Dat de gemiddelde Zweed houdt van zijn Volvo, is niet meer dan een cliché. Echt gek is hij namelijk op zijn zitmaaier. Blauwwitte uitlaatgassen trekken in de ochtend door de plaatsjes, het krijsen van de voertuigen met tweetaktmotor vreet zich door de stilte heen. Gelukkig zijn de exemplaren met een viertaktmotor in opkomst, schoner, stiller en vooral sterker. Maar ook nog eens met een cool carrosseriedesign, daar is de gemiddelde Zweed echt gek op.
In de namiddag wordt het weer rustiger. Tafels en stoelen worden op het net keurig gemaaide gazon voor het huis gezet, de familie gaat er even lekker voor zitten met koffie en gebak. En vervolgens observeren ze het leven op straat. Niemand komt op het idee om achter het huis te gaan zitten. À propos huis. Als er prijzen zouden worden uitgereikt voor de mooiste en gezelligste huizen, dan draaien de Zweden in de top mee. Vaak zijn de huizen gebouwd met hout uit de buurt, in geel of wit, maar meestal in het typische falunrood. In ieder geval oergezellig, versierd met een vlaggenmast waaraan de blauwgele nationale vlag wappert en niet zelden aan een van de tienduizend meren. Om jaloers op te worden!
Ik ga verder in noordelijke richting. Het plan is om de Noorse grens te volgen en zoveel mogelijk op de kleine niet geasfalteerde wegen te blijven. En daarvan zijn er een heleboel in de donkere bossen, het is een dicht netwerk. Zelden zijn er wegwijzers, wat het reizen hier ook nog tot een soort van klein avontuur maakt. Dat kan ook wel eens volledig misgaan, wanneer zowel navigatie, kaart als bestuurder geen idee hebben waar laatstgenoemde zijn Yamaha heen heeft gestuurd. Dan helpt het om gewoon maar een gokje te nemen en met een beetje oriëntatiegevoel en op de een of andere manier kom je dan weer op een weg van een hogere orde die naar een grotere plaats leidt. In deze eenzaamheid is het geen goed idee om tot stilstand te komen, maar dankzij de 600 kilometer actieradius van de 660 hoef ik me daar geen zorgen over te maken.
Over de elandproef tussen Speckebol en Brattfors daarentegen zeker wel. Direct achter een bocht staat hij daar, gewoon midden op de piste. Ik moet vol in de remmen met geblokkeerde wielen. Met grote ogen staren we naar elkaar, de eland en ik, amper twintig meter scheiden ons. “Zo hé”, denkt de eland, “een echte Ténéré!”. “Zo hé”, denk ik, “een echte eland.” Het dier met vier poten heeft als eerste zijn kalmte weer terug, gaat het bos in en observeert vanaf daar het hele gebeuren. Goed zo, nu heb ik even de tijd om mijn camera uit de koffer te hengelen, de lens erop te schroeven en na vijftien elandvrije trips door Scandinavië eindelijk mijn eerste elandfoto te schieten.
Een aantal uurtjes later sla ik af en neem een andere piste, een typische zelfbedieningstolweg, die door de bossen meandert in het grensgebied. Nog niet zo lang geleden was dat een kwestie van een aantal kronen in een enveloppe doen, naam, datum en kenteken erop zetten en vervolgens de boel in een brievenbus deponeren. Al decennia een traditie, maar dat is over en uit, want de moderne tijd is ook in de uithoeken van de bossen aangekomen. Inmiddels moet er worden betaald per sms. Het grote bord informeert mij over hoe het allemaal moet. Er is – wat een wonder – zelfs een netwerk hier in the middle of nowhere. Ik toets de noodzakelijke data in, verstuur de sms, wacht vergeefs op een bevestiging en rijd dan gewoon verder. Sommige dingen waren vroeger echt minder gecompliceerd.
Na een wonderbaarlijk stille nacht in de tent aan de oever van de Halsjöen, ver weg van de een of andere stad of weg, word ik in de ochtend om vijf uur gewekt door de warmte van de zon. Maakt niet uit. Zo vroeg opstaan tijdens de vakantie is eigenlijk helemaal niet erg. Hoewel ik er vrij zeker van ben dat een heleboel anderen daar heel anders over denken. Het wateroppervlak van het meer is zo glad als een spiegel, geluidloos sluipen een aantal nevelslierten van Noorwegen naar Zweden, ergens is een eekhoorn aan het mopperen en een eenden-echtpaar doet duikoefeningen. Heel kort geeft de brander een brul door de stilte heen, zo vroeg in de ochtend is een kop koffie een must. Misschien ook wel twee.
De paradijselijke rust houdt aan tot ongeveer een uurtje of acht, dan heb ik geen rust meer, wil toch eindelijk omhoog de hoogvlakte op. Inpakken en wegwezen. Een aantal uren rijd ik door de Noorse bossen over smalle eenbaanswegen tot aan Ljördalen, een klein grensplaatsje waar ik Noorwegen weer verruil voor Zweden. Niet eens een bord verraadt de grensovergang. En eindelijk gaat het echt bergopwaarts, naar een hoogte van bijna 750 meter. Nog altijd te weinig om te ontkomen aan het op mijn zenuwen werkende bos, dat elke mogelijkheid tot een mooi uitzicht doet mislukken. Slechts enkele ogenblikken kan ik over het uitgestrekte landschap naar het noorden kijken. Daar is de zacht glanzende 1.200 meter hoge Langfjäll te zien.
Op weg het dal in, naar Idre, een kleine provinciestad met 706 inwoners nabij de tweeënzestigste breedtegraad. Hier begint het noorden. Zo heb ik dat in ieder geval dertig jaar geleden gedefinieerd. Waarom? Omdat de bergen meteen boven de duizend meter uitkomen. Omdat er vanaf Idre rendieren rondlopen en de volgende plaats met zoveel inwoners, Funäsdalen, 110 kilometer noordelijker ligt. Daartussen niets anders dan een betoverende eenzaamheid. Ik kom langs de bruisende Klingforsen, een populaire stek onder hengelaars, de Ténéré knalt door het bos dat de spetters er vanaf vliegen. Heel langzaamaan komen we een beetje op hoogte, het bos wordt minder dicht totdat het uiteindelijk boven de 800 meter plaats maakt voor struikgewassen en diverse grassoorten.
De hoogste bergpas van Zweden wordt bedwongen. Met 975 meters niet echt een recordhouder, maar daarvoor gezegend met een geweldig 360 graden-panorama. Bijna kaarsrecht snijdt de piste door de grijsgroene toendra omhoog naar de Flatruet-hoogvlakte. Af en toe kom ik een met wolgras versierd poeltje tegen, waarin onheilspellend donkere wolken spiegelen. Een aantal rendieren dwaalt door het overzichtelijke landschap. Verderop in het noorden stijgen de met sneeuwvelden gedecoreerde hoogvlaktes tot een hoogte van bijna 1.800 meter. Er gaat daar geen enkele weg door de wildernis. Wat een fascinerende uitgestrektheid. Bijna als in Alaska. Het is gelukt, eindelijk echte bergen. En morgen ga ik naar de overkant, naar Noorwegen. Daar heb ik nu al zin in!