Hugo Pinksterboer – soortgenoten
Er is heel wat volk dat alle motorrijders over één kam scheert. Motorrijders zijn zelf veel genuanceerder: die maken nauwgezet onderscheid tussen echte en onechte soortgenoten.
Wat ze daarmee bedoelen, werd me nooit helemaal duidelijk. Ben je echt als je wel of juist geen wheelies trekt, als je woon-werkverkeer doet of alleen maar circuitjes pakt, als je met korte mouwen of in volledige bepakking rijdt? Ik heb geen idee. Wat ik wel begreep is dat elektrische motorrijders sowieso buiten de boot vallen. Elektrische motoren zijn rijdende accubakken, ze horen alleen op de kermis thuis en van emotie – waar het bij motorrijden toch om gaat, zoals je weet –¬ zou geen sprake zijn.
Nu had ik het zelf al wel eens geprobeerd, durf ik op straffe van onechtheid toe te geven. Een jaar of vijf terug mocht ik wat dijkjes pakken op een van de eerste serieuze elektrische motorfietsen die hier te koop waren. Wat me van die kennismaking vooral bijbleef, naast de ongenadige acceleratie, was dat ik absoluut niet kon inschatten hoe snel ik reed. Oorzaak? Het ontbreken van het geluid van een optrekkende motor en de bijbehorende schakelmomenten. Pas toen ik tussen twee bochten door even tijd had om het display te zoeken, zag ik dat ik de toegestane 60 kilometer per uur ruimschoots gehaald had. Sensatie, zo vat ik het maar even samen. En verder? Verder vond ik het maar een scharminkelig fietsje, voor die dikke vijftien mille, met een matige vering, onduidelijk stuurgedrag en nog zo wat andere minnetjes.
Die problemen zijn inmiddels heel dik opgelost, in elk geval bij de motoren waar ik deze zomer op plaatsnam. De eerste keer dat ik ze zag, realiseerde ik me pas dat ze elektrisch waren toen ik vergeefs naar de uitlaat zocht. Mooi kuipwerk, TFT-display, fijn vakwerkframe, oplaadbaar in 20 minuten. Ook over dat rijgedrag had ik niets meer te klagen. Ze sturen goed, ze veren prima, ze zitten lekker en de trekkracht is alleen nog maar toegenomen. Dat bleek vooral toen de knop na een proefrondje op vol vermogen ging. Die setting koppelde ik meteen aan maximale regeneratie. Als je het gas dichtdraait, werkt de motor als een dynamo die nieuwe stroom oplevert. Zet je die knop helemaal open, dan is de motorrem zo sterk dat ik in die hele rit mijn remmen niet meer gebruikt heb. Sensatie, alweer, in bijna elk opzicht.
Dat ‘bijna’ heeft vooral te maken met het gierende geluid, voortgebracht door de tandwielen die de explosieve kracht van de motor zo reduceren dat je niet je hele aandrijflijn aan flarden trekt. Nu is die sound met oordoppen makkelijk weg te werken, maar je krijgt er niets voor terug. Niet het gestamp van een eenpitter, het geplof van een grote twin, de heesheid van een triple, de huil van een snelle vierpitter. Niet de trillingen ook, niet het gevoel dat erbij hoort. En da’s jammer, vind ik. Ik ken een overtuigd vegetariër die weer af en toe vlees ging eten omdat het ene bakje kipstuckjes net zo smaakt als het volgende. Er gaat wat eigenheid verloren, wat smoel, wat karakter. Een elektromotor mist vuur en vlam, letterlijk en figuurlijk. Dat hoor je, dat voel je. Dat ruik je ook. Dat ruik je niet, eigenlijk.
Maar draait elektrisch motorrijden dan niet meer om emotie? Toch wel, weet ik: als ik rijd waar ik het liefste rijd, dan beleef ik de krachten en de bochten, dan voel ik de wind en de weg, dan ruik ik gemaaid gras of de bergen, dan ben ik geen toeschouwer maar deelnemer. Dat zijn de momenten waarop ik me een vreselijk echte motorrijder voel. En het zijn de momenten waarop ik geen flauw benul heb van het blok tussen mijn wielen.