Reizen Australië naar Nederland (slot)
Na een jaar trekken door Australië heeft het reisvirus Chantal Simons helemaal te pakken. In plaats van het vliegtuig, besluit ze daarom de motor naar huis te pakken. In dit tweede en laatste deel rijdt ze van de hoogste weg ter wereld naar onder zeeniveau. Van hoogte- naar dieptepunt kortom!
De afdaling richting de Nubra vallei vanaf Kardung La, de top waar de hoogste weg ter wereld overheen loopt, is een stuk minder druk dan de weg aan de andere kant. Het uitzicht is bovendien ook nog mooier dan de heenweg. De vallei is een unieke, koude woestijn. Er is weinig vegetatie, maar er zijn wel kamelen. Iets dat ik totaal niet had verwacht, kamelen in de Himalaya! De route terug richting het zuiden voert over een aantal prachtige gravelwegen. Hier is de jak-populatie groter dan de menselijke. Je komt er dan ook zeer weinig verkeer tegen, wat de uitdaging van het rijden en het genot van de prachtige natuur alleen maar groter maakt.
Vanuit de bergen van Leh Ladakh daal ik af naar de grens tussen India en Pakistan, het land waar het thuisfront zich de meeste zorgen over maakt. “Moet je daar nou echt doorheen?” Het antwoord is ja, je kunt er simpelweg niet omheen. Bovendien heb ik van andere motorreizigers hele goede verhalen gehoord en is mijn nieuwsgierigheid inmiddels ook wel geprikkeld door de qua reputatie twijfelachtige land.
De grens bij Amritsar en Lahore, ooit het toneel van een bloedbad tijdens de onafhankelijkheidsstrijd Brits-Indië waarbij India en Pakistan twee aparte landen werden, is nu een vredige toeristische trekpleister. Op de grensovergang vindt iedere avond met veel show en ceremonie de wisseling van de wacht plaats. Het hek tussen de twee landen wordt nog altijd bewaakt door militairen. Er is harde muziek en er wordt met vlaggen gezwaaid. Een uiterlijk vertoon van nationalistische trots waarbij de bewakers met hun prachtige kostuums en dans-achtige routines het middelpunt zijn. Wanneer ik zo’n twaalf uur later de grens echt oversteek, staat het hek gewoon open en zitten de bewakers in hun onderhemd in de schaduw van een parasol. Ze kijken amper op van hun potje kaarten om mijn paspoort te controleren. Geen spoor meer van de nationalistische pracht en praal van nog geen paar uur geleden.
Eenmaal in Pakistan word ik als held onthaald. Een aantal lokale motorrijders blijkt op de hoogte van mijn komst en staat bij de grens te wachten. Met twee locals als escorte gaat het naar Lahore. Het verschil tussen India en Pakistan is groot. In Pakistan is het om te beginnen veel schoner, er staan vuilnisbakken op straat en de straten zijn breder en overzichtelijker. Er is meer groen in de stad en, van wat ik ervan kan zien, minder armoede. Meest verrassend zijn misschien wel de Amerikaanse fastfoodrestaurants. McDonald’s, KFC, Pizzahut, ze zijn er allemaal. De Pakistani schijnen de Amerikanen echt te haten, zo wordt me vaak vertelt, maar dat blijkt niet uit hun eetgedrag. De gastvrijheid van de mensen is er ook fenomenaal. Veel mensen spreken bijvoorbeeld gewoon Engels. Wanneer ik per ongeluk 70 rijd in een 50 zone, word ik met veel bravoure naar de kant gedirigeerd door een agent. Hij dreigt met hoge boetes, totdat zijn baas ten tonele verschijnt, dan verandert de situatie compleet. Ik moet in het politiebusje plaatsnemen, waarna er thee voor me wordt gehaald. Vervolgens wacht een derdegraadsverhoor, echter niet de verwachte over mijn te hoge snelheid. Nee, ze willen alles weten over wat ik van Pakistan vind. Of ik ook nog wat wilde eten? Eh nee, dankjewel. Ik verwacht nog altijd een boete, maar wanneer ik het busje verlaat, krijg ik iets heel anders. De agent haalde de met klittenband bevestigde Pakistaanse vlag van zijn overhemd en overhandigde het met de woorden: “Hiermee kun je je altijd herinneren hoe gastvrij Pakistan is!”
Langzaam vervolg ik de reis richting het noorden. Uiteindelijk bereik ik het hoogtepunt van dit land: de Karakorum Highway, een weg door het adembenemende gelijknamige gebergte. Met toppen tot ruim over de vijf kilometer vormen de besneeuwde pieken en gletsjers een sterk contrast met de strakblauwe lucht. In het dal heerst een gematigd klimaat, perfect voor de vele fruitbomen. Juli en augustus zijn de beste maanden om dit gebied te bezoeken, de temperatuur is er dan aangenaam en de fruitoogst in volle gang. De abrikozen, verkocht door schoolkinderen langs de kant van de weg, zijn de beste die ik ooit heb geproefd.
Vanuit het laatste dorp in Pakistan gaat het vervolgens tachtig kilometer bergopwaarts naar de hoogste geasfalteerde grensovergang ter wereld, de Kunjerab-pas. Het weer is onstuimig en zelf midden augustus word ik geteisterd door sneeuw. Op de grens worden alle tassen grondig gecontroleerd, het duurt daarom veel langer dan gehoopt. Vervelend, want we hebben haast, aan de andere kant van de grens wachten nogmaals 120 kilometer door niemandsland, voor we officieel in China zijn. Alle overheidsinstanties werken op Beijing-tijd, drie tijdszones verschil met de lokale tijd. We beginnen behoorlijk verkleumd aan de tocht door de bergen om de eerste stad te bereiken. In China mag je niet alleen op de motor rondrijden, dus in de eerste stad maken we kennis met onze gids annex babysitter.
Het land is in alle opzichten het tegenovergestelde van het Azië zoals ik het heb leren kennen de afgelopen tijd. Alles is er strak geregeld, camera na camera staat er langs de weg. En vreemde gebruiken, je mag er bijvoorbeeld niet met de motor een tankstation binnen rijden, maar moet benzine halen in een soort theepot en dat vervolgens honderd meter naar je motor dragen. Ook jammer, aan de oostkust lijkt de lokale cultuur te worden geslachtofferd ten faveure van geïmporteerde beschaving. Kashgar, de hoofdstad van de regio en eens een belangrijk cultureel centrum aan de zijderoute, heeft bijvoorbeeld veel weg van een geïmproviseerd Las Vegas met hoge, door neonverlichting gesierde gebouwen die uit de woestijn verrijzen. Jammer eigenlijk.
De tweede cultuurshock volgt bij de volgende grensovergang. Van een overgeorganiseerd druk China rijden we het uitgestrekte lege landschap van Kyrgyzstan binnen. De weinige mensen hier wonen bijna unaniem in yurts, bovendien zien we er meer paarden dan auto’s.
Kyrgyzstan is het eerste in een rijtje van Centraal-Aziatische Stan-landen. Deze voormalige Sovjetstaten zijn nu onafhankelijk en weerspiegelen een interessante culturele mix. De meeste inwoners zijn er bijvoorbeeld moslim, tegelijkertijd vloeit de wodka er rijkelijk. In Bishkek, de hoofdstad van Kyrgyzstan, verblijf ik een week om de visa voor de volgende landen te organiseren. Het is een aangename stad, een voorzichtige voorbode ook alvast van de westerse wereld, met supermarkten vol meer bekende zaken als kaas en mosterd. Na maanden rondreizen door Azië zijn die bijna van het netvlies verdwenen. Belangrijker dan deze ‘comfort goods’ is echter het feit dat motorrijden en kamperen in de Stans adembenemend mooi en supermakkelijk is. Kyrgyzstan heeft eindeloze uitgestrekte hoogvlakten met prachtige meren. Je kunt je tentje gewoon langs de kant van het meer neerzetten en de anderhalve persoon die misschien langskomt, zal vriendelijk naar je zwaaien. De grond hier is van niemand en van iedereen tegelijkertijd. Er staan ook geen hekken, de schaarse nomadische bevolking doet precies hetzelfde als ik doe. Ook zij slaan hun kamp op waar dat het beste uitkomt.
Na Kyrgyzstan volgen de Pamir Highway en Wakhan-vallei door Tadzjikistan. Deze weg is erg populair bij de fietstoeristen, maar ook motoren zie je er veel. Een goede voorbereiding is een vereiste, want langs de 730 kilometer tussen Osh en Khorog is er geen enkele fatsoenlijke winkel. In de kleine dorpjes langs de route zijn soms wel veredelde kraampjes waar je snoep en chocolade kunt kopen, maar verse producten of zelfs brood zijn er schaars. Toch doet dit zeker niet af aan de ervaring. De Pamir Highway volgt het prachtige en verlaten Pamir-gebergte. De Wakhan-vallei, waar de rivier de Panj de grens vormt tussen Tadzjikistan en Afghanistan, herbergt een aantal lokale volkeren, die in kleine dorpjes wonen en op de vruchtbare grond wat gewassen telen. Het geheel voelt alsof je honderd jaar terug in de tijd gaat.
Hierna gaat het verder naar Dushanbe, de hoofdstad van het land. Het landschap verandert langzaam in een droge, hete woestijnachtige omgeving. Een transformatie die zich voortzet in Oezbekistan, een land dat qua natuur niet te vergelijken is met de andere Stans. Het is uniek door de rijke cultuur stammende uit de tijd dat de zijderoute de belangrijkste connectie vormde tussen oost en west. Steden zoals Bukhara en Khiva staan bekend om hun eeuwenoude, met blauwe tegeltjes versierde gebouwen. Het is een welkome verandering ten opzichte van de ruige natuur van de andere Stans.
Na Oezbekistan volgt het vierde van de vijf Stan-landen, Kazachstan. Het land is berucht om haar tergend slechte wegennet en daaraan lijkt helemaal niets gelogen. Zodra ik de grens over ben verandert de weg in een driebaans zandpad met kuilen en gaten zo groot als auto’s. Voor even best onderhoudend, maar na zo’n vijftig kilometer ben ik er wel klaar mee. Gelukkig komt er wat afleiding in de vorm van kamelen, die op en rond de weg lopen.
Het abominabele wegennet blijkt hier niet de enige horde voor motorrijders. In Tadzjikistan bleek het al niet makkelijk om goede benzine te vinden. En dat terwijl XT250 zich prima raad weet met 89 octaan, dus dat zegt al wat. In Oezbekistan blijkt de benzine nog schaarser, nagenoeg alle auto’s rijden er op gas en de vrachtwagens op diesel. Enkel een sporadische oude motor draait nog op ouderwetse benzine. De meeste tankstations zijn bovendien verlaten en als er al iemand is, komt de benzine uit een vat in de schuur, niet uit de pomp. Steeds vaker koop ik de benzine daarom in cola flessen langs de weg. Soms duurt het een uur voordat ik, van local naar local gestuurd, uiteindelijk benzine vind in iemands achtertuin. Al deze twijfelachtige benzine leidt er, in combinatie met stromende regen en een relais met kortsluiting, toe dat de motor niet meer wil starten. En dat net terwijl ik de boot neem van Kazachstan naar Azerbeidzjaan.
De bemanning vind het maar wat prachtig om een vrouw alleen met een kapotte motor weer op weg te helpen. Er valt me zelfs een ware VIP-behandeling ten deel. De accu wordt nachts opgeladen en terwijl ik groen en geel zie van de zeeziekte, buigt de bemanning zich over de motor en tracht de eencilinder weer aan het lopen te krijgen. Wonder boven wonder lijkt alles de volgende dag opgelost. Na twee dagen in de hoofdstad Baku, gaat de reis verder richting Iran, maar dan blijkt dat ik te vroeg heb gejuicht. Hoestend en proestend ploetert de arme XT250 zich een weg de stad uit. Dit is niet goed… Hoe verder ik rij, des te meer wordt duidelijk dat de machine vooral in de regen niet lekker loopt. Uiteindelijk blijkt dat de Yamaha met één bepaalde positie van het gashendel nog enigszins fatsoenlijk loopt. Met de rechterpols krampachtig in constant dezelfde stand bid ik tot de weergoden dat het droog mag worden. Met nog slechts twee uur reserve op de tijdelijke importpapieren van de motor, bereik ik opgelucht de grens met Iran. Toch gehaald!
Iran staat met stip bovenaan de lijst van gastvrije landen die andere motorrijders me hebben aanbevolen. En met een haperende motor kan ik wel wat gastvrijheid gebruiken van de mensen hier. Dit valt in eerste instantie toch wat tegen. Aan de grens wordt ik behoorlijk afgezet met geld wisselen en in een volgend kleine grensplaatsje spreekt bijna niemand Engels. Uiteindelijk, met dank aan onbeperkt Wi-Fi in een pizza tentje, het elektrisch schema van de motor uitgeplozen, om vervolgens met wat hulp vanuit Australië en Nederland via What’s app, uit te vogelen waar het probleem zit. Ik wissel het relais van de koplamp met die van de brandstofpomp, spuit een hele berg WD40 over alle onderdelen en krijg de motor lang genoeg aan de praat om naar de hoofdstad Tehran te rijden. Daar blijkt er toch meer aan de hand. De brandstofpomp is kapot. In een land dat wordt geplaagd door handelsembargo’s niet de meest ideale plek voor een dergelijk euvel. Gelukkig zijn ze hier ongelooflijk handig en vindingrijk. Met dank aan de benzinepomp van een twee-punt-nog-wat liter Toyota Hilux verkeert de 250 cc Yamaha al snel weer in blakende gezondheid.
Eindelijk onderweg naar Shiraz, word ik ingehaald door een vrachtwagen. De chauffeur draait zijn raampje open en gebaarde driftig dat ik moet stoppen. Bang dat er iets mis is, zwier ik naar de kant van de weg. Druk in het Farsi pratend springt de man uit zijn cabine, overhandigt me zes maïskolven, klimt weer in de cabine en vervolgt zijn weg. Enigszins perplex staar ik hem na. En dat is niet de enige keer dat me iets dergelijks overkomt. Een paar uur later, wanneer ik bij een granaatappel kraampje sta om was sap te kopen, stopt er een andere vrachtwagenchauffeur. Hij wil per se thee met me drinken. En zo zit je dan samen op zijn mini Perzisch tapijtje langs de kant van de snelweg met mierzoete thee. De mensen zijn echt ongelooflijk vriendelijk. Zo blij dat ze met een vreemdeling kunnen praten en die helpen.
In Esfahan zie ik dezelfde blauw betegelde zijderoute architectuur, die ik zo’n tweeduizend kilometer terug in Oezbekistan ook tegenkwam. Een eyeopener, zelfs honderden jaren geleden legde men al dit soort afstanden af. We zijn klaarblijkelijk culturen historisch gezien meer verbonden met het oosten dan we beseffen. Vanaf hier gaat de reis verder naar het noordwesten. Terug via Teheran naar de grens met Turkije, waar het in de bergen sneeuwt. Verkleumd, maar tegelijk ook onder de indruk van de prachtige uitzichten, stop ik bij ieder tankstation om me op te warmen. De mannen nodigen me vaak uit om thee te drinken in hun kantoortjes. Dankbaar klem ik met mijn handen het kopje vast tot er weer iets van leven in de vingers terugvloeit. Het is inmiddels eind november en ongewoon koud voor de tijd van het jaar. Tegen de tijd dat ik in Bulgarije ben, ligt er overal sneeuw. Doorrijden tot in het binnenland is te gevaarlijk, dus volg ik de Griekse kust en neem de boot van Albanië naar Venetië. Na een paar dagen cultuur snuiven in deze prachtige stad, is het tijd om de winterhandschoenen aan de trekken voor het laatste deel van de reis. Het is niet de beste tijd van het jaar voor motorrijders, met temperaturen die tot onder het vriespunt tuimelen. Desalniettemin is het intens van de laatste kilometers met mijn inmiddels zeer geliefde XT250. In België bevreemdt het me dat ik na meer dan een jaar opeens alle borden en teksten weer kan lezen. Niet veel later begin ik wegen en omgeving te herkennen en wanneer ik de grens met Nederland passeer, komt het besef dat het me écht is gelukt: solo met de motor van Australië naar Nederland. Een zestigduizend kilometer lang avontuur door verschillende werelddelen, landen en culturen. Het zit er op!
De hier beschreven reis betreft het tweede en laatste deel van Chantal Simons’ monsterreis van Australië naar Nederland. Het eerste deel is gepubliceerd in MotoPlus 13/2019.