Interview Jorge Lorenzo
In zijn Yamaha-tijd werd Jorge Lorenzo wel een robot genoemd vanwege de ijzingwekkende precisie waarmee hij overwinningen aan elkaar reeg. Maar nu blijkt dat óók de vijfvoudig wereldkampioen maar een mens is en dat geen motorfiets hetzelfde is. Het kostte Lorenzo anderhalf jaar om de Ducati onder de knie te krijgen en ook de Honda blijkt bepaald geen gemakkelijk te temmen machine.
De overstap van Jorge Lorenzo (32) naar Honda was op zijn zachtst gezegd spraakmakend. Het nieuws kwam op het moment dat de Spanjaard na anderhalf jaar worstelen met de Ducati net zover was dat hij er mee kon winnen. Met drie overwinningen (Mugello, Barcelona, Oostenrijk) en een tweede plaats in Tsjechië gaf de drievoudig MotoGP-kampioen toch nog glans aan zijn twee jaar bij de Italiaanse renstal.
Maar het kwaad was al geschied: Ducati had het vertrouwen in hem opgezegd. Toen duidelijk werd dat Dani Pedrosa zou vertrekken bij Honda, greep Lorenzo zijn kans. Hij belde zelf naar teammanager Alberto Puig om te solliciteren op de vacature van teamgenoot van Marc Marquez en in no time was de deal rond. “Ik had gehoopt dat ik net zo snel op de Honda uit de voeten zou kunnen als die overstap geregeld was”, grinnikt Lorenzo.
Dat viel even tegen. De Ducati vroeg al een compleet andere rijstijl, om de Honda te temmen moet Jorge Lorenzo zichzelf nog een keer opnieuw uitvinden. “Ik heb mezelf voor de grootst mogelijke uitdaging in mijn carrière gesteld. Ik moet op het niveau zien te komen van hem daar”, zegt hij in de hospitality van HRC, met een knikje naar wereldkampioen Marc Marquez, die aan een andere tafel een kiwi zit te eten. “Ik heb anderhalf jaar nodig gehad om op het niveau van Andrea Dovizioso te komen bij Ducati. Marc is zes jaar jonger en heeft zeven jaar ervaring met deze machine. Ik denk dat er niet veel zijn die zo’n uitdaging hadden aangedurfd.”
Wat waren jouw verwachtingen bij de overstap? Had je verwacht dat de switch naar Honda gemakkelijker zou zijn dan die van Yamaha naar Ducati?
“Marc laat het er gemakkelijk uitzien, maar geen enkele MotoGP-machine is ‘makkelijk’ en dus is elke overstap lastig. Dat zie je ook aan bijvoorbeeld Johann Zarco, die met de Yamaha vooraan reed en nu met de KTM stijf achteraan rijdt, terwijl Pol Espargaro er heel aardig mee presteert, of aan Andrea Iannone, die met Ducati en Suzuki kon winnen, maar met de Aprilia grote moeite heeft. Overstappen is moeilijk, omdat elke machine een andere gebruiksaanwijzing heeft, maar die verschilt per coureur, per circuit, per situatie. Ik heb een heel soepele rijstijl, moet het hebben van bochtensnelheid, maar bij de Ducati werkte dat absoluut niet. Gewoonlijk stuurt een motor beter de bochten in als je meer overhelt, maar bij de Duc werkte dat juist tegenovergesteld. Het duurde lang voordat ik begreep hoe je op die machine moet rijden: als een boot, door de achterrem veel te gebruiken, niet te lang in een hellingshoek te blijven en te profiteren van de acceleratie. De Honda werkt weer anders, is veel fysieker en complexer, meer een gooi-en-smijt-motor.”
Merkgenoot Cal Crutchlow zei dat het hem niet zou verbazen als ineens het kwartje valt en je een doorbraak maakt.
“Ik hoop het. Dit is geen natuurlijke machine voor mij. Uitvinden wat wel en niet werkt, gaat niet één-twee-drie. Hoe dat werkt? Ik probeer bijvoorbeeld dieper te remmen in een bocht en als de motor stabiel blijft en goed reageert, herhaal ik het. Pas na een paar keer dezelfde reactie, weet je wat werkt. Maar zo moet je het voor elke bocht opnieuw doen en op elk circuit en dan ook nog in verschillende omstandigheden. Ik had verwacht dat het sneller zou gaan. Geduld opbrengen is lastig, want ik wil zo graag weer meedoen voor podiums en overwinningen en het is soms moeilijk om te accepteren dat dat niet van vandaag op morgen kan.”
Hoe ga je daarmee om? Word je boos, word je depressief, ga je met dingen gooien?
“Als de resultaten achterblijven, komt dat je vertrouwen niet ten goede. In Jerez bijvoorbeeld werd ik in het eerste jaar met Ducati al derde. Twaalfde worden op de Honda was een grote teleurstelling. Ik had echt verwacht dat ik daar beter zou presteren, zeker met deze motor. Natuurlijk ben ik soms down of boos – ik ben een sportman, ik wil winnen, maar ik ben ook maar een mens. Ik probeer altijd om het positieve te blijven zien. Diep van binnen is er altijd het vertrouwen. Ik ben wel vaker door diepe dalen gegaan en ik wéét wat ik kan. Ik ben vijf keer wereldkampioen, ik kan heus wel wat met een motor. Dat ben je niet ineens kwijt. Bij Ducati duurde het anderhalf jaar voordat ik weer won. Ik weet dus dat ik sterk kan terugkomen van tegenslagen en ben blij met elk stapje dat ik maak. De stap van twaalfde naar achtste is even groot als van achtste naar derde. Elke vooruitgang voelt als een overwinning.”
Vorig jaar liep je tot twee keer toe een vervelende blessure op en net voor het begin van dit seizoen kwam daar nog een blessure aan je hand overheen. Wat doet dat met een coureur, zulke blessures?
“Je wordt banger om te vallen. Dat hebben alle oudere coureurs overigens, hoor. Dovizioso, Rossi, die hebben dat ook, omdat we beter begrijpen wat de consequenties zijn dan jonge coureurs die nergens bang voor zijn. Dat is niet erg, maar je wordt wel wat voorzichtiger met het opzoeken van de limiet. Vooral ook omdat je nooit weet waar de limiet ligt. In Aragon crashte ik omdat ik van mijn lijn werd gedrukt, in Thailand crashte ik door een technisch probleem. Dat was niet eens mijn eigen schuld en had niks te maken met de limiet. Als je fit bent en de machine kent, is het al niet gemakkelijk om voor het podium te gaan. Laat staan als je niet fit bent. Dan zit je al niet lekker op de motor. Maar dat zou geen excuus moeten zijn. Ik ben ook al vijfde geworden (in Assen, NK) met een gebroken sleutelbeen, dertig uur na een operatie. Het jaar erna was ik wel fit en werd ik dertiende. Dat zegt dus niet zoveel. Wat wel belangrijk is, is dat ik door de blessures races, tests en dus veel kostbare kilometers heb gemist. In een raceweekend heb je niet zoveel tijd om dingen uit te proberen, waardoor ik voortdurend achter de feiten aan loop. Het gevaar is dan dat je te veel wilt, te ongeduldig wordt. En juist dan is het risico groter dat je crasht en dat het pijn doet.”
Bij Ducati bleek de doorbraak een rubberen matje op de tank te zijn, waardoor je meer grip had en minder snel vermoeid raakte. Bij Honda ben je meteen aan het werk gegaan met de ergonomie, je zitpositie, de vorm van de tank, rubberen stripjes en dergelijke. Hoe belangrijk zijn die details?
“Voor mij heel belangrijk. Het moet precies kloppen, zodat je geen ‘last’ hebt van de motor. Mens en machine moeten één geheel zijn. Het ene lichaam is het andere niet en wat voor de een werkt hoeft niet per se ook voor een ander te werken. Voorbeeldje? Er zijn mensen die op elk willekeurig bed kunnen slapen, maar jij kunt misschien op een hard bed geen oog dichtdoen omdat je er pijn van krijgt en niet lekker ligt. Voor mij is wellicht juist een harder bed beter, omdat ik van een zacht bed een zere rug krijg. Wat een goed bed is, of een fijne stoel, of een comfortabele zitpositie op de motor is heel persoonlijk. Ook dat is een kwestie van uitproberen. Ik had het zitje wat ik bij Yamaha had meegenomen naar Ducati en ook daar was het voor mij het beste zadel. Ik dacht dus dat het bij Honda ook het beste zou zijn, maar dat blijkt niet zo te zijn. Ik gebruik nu het standaard Honda-zadel en dat werkt beter.”
De Honda is de laatste jaren echt gemaakt voor Marquez, die een totaal andere rijstijl heeft dan jij. In hoeverre kan Honda de machine aanpassen aan jou? Of moet het allemaal van jou komen?
“Het zou mooi zijn als we elkaar ongeveer halverwege tegemoet zouden komen, maar dat zie ik niet gebeuren. Honda zegt ook: ‘Marquez kan er mee winnen, Crutchlow kan er mee winnen, Pedrosa kon er mee winnen, dus waarom zou jij als vijfvoudig wereldkampioen dat niet kunnen?’ Honda kan niet ineens een heel andere motor bouwen voor mij. Het is ook minder ingrijpend voor een coureur om zich aan te passen aan de machine dan om de machine aan te passen aan de coureur.
Mijn rijstijl en mijn settings zijn totaal anders dan die van Marc. Het team kan dus niet uitgaan van zijn data, en dus moet het grootste deel van mij komen. Het team doet alles om het voor mij gemakkelijker te maken, bijvoorbeeld door te experimenteren met de ergonomie. Ze halen echt alles uit de kast. En ook ik werk daar hard aan. Het kwartje moet inderdaad net even goed vallen. Het vervelende is alleen dat je nooit weet wanneer dat gebeurt.”