René Bosklopper – Moto Guzzi ‘Rebo’
« Terug naar Mijn TrotsVier jaar van zijn leven spendeerde René aan zijn Moto Guzzi V50 Monza. Het resultaat is een motor waar er geen tweede van bestaat. “De uitdaging was om iets te maken dat niet te koop is. Daarom heb ik heel veel zelf gemaakt”, laat de meer dan trotse eigenaar weten. Om dat kracht bij te zetten heeft hij zijn Guzzi ‘REBO’ genoemd. Waar dat voor staat? “René Bosklopper!”
“Als twaalfjarige ben ik gevallen voor het merk Moto Guzzi. Ik hoorde in de verte een motor aankomen met zo’n verschrikkelijk mooi geluid dat ik móest weten wat voor machine het was. Een moment dat ik nooit meer zal vergeten. Het was aan het kanaal, bij een lang recht stuk. Toen de motor niet ver van me stopte, ben ik meteen op de man afgelopen. Vol bewondering heb ik de Moto Guzzi Le Mans 1 bekeken terwijl de man me uitleg gaf. Hij bleek zijn hele leven al Guzzi te rijden en dat sprak me enorm aan. Zelf heb ik dat overigens niet gered. Mijn eerste motor was namelijk een Yamaha 400. Destijds mocht je namelijk beginnen met motorrijden met een oefenvergunning. Ik was me ervan bewust dat ik eerst nog wat moest leren en wilde natuurlijk niet gelijk een Guzzi kapotrijden. Dat heb ik daarom op de Yamaha gedaan. Bijkomend voordeel was dat die goed betaalbaar was. Daarna ben ik goed gaan sparen waardoor ik een jaar later een Guzzi kon kopen. Dat werd deze. Nieuw gekocht en 1 april 1983 op naam gezet. Ik was toen 25 jaar. De motor is altijd in mijn bezit geweest en dat blijft ook zo, tot ik de ogen dicht doe. Geef toe, een motor als deze kun je toch nooit te koop zetten. Daarvoor is hij veel te veel met mij verbonden.”
“Dat was overigens niet altijd zo. Ik denk dat ik de motor zo’n vijf jaar had toen me ineens het gevoel bekroop dat ik wat anders wilde. Ik reed naar Vincent van Twin Service Enschede en vertelde hem dat ik erover nadacht een Moto Guzzi Le Mans te kopen. Hij zei meteen: ‘dat is niks voor jou. Veel te zwaar. Daar wil ik je echt niet op hebben.’ Toen ik vroeg waarom niet, vertelde hij dat hij wist waar ik van hield. Lekker rijden over provinciale wegen met zoveel mogelijk bochten. Om dat te bewijzen mocht ik even op zijn Le Mans rijden. Voor ik het wist was ik weer terug. Hij had gelijk. Niets voor mij. Maar wat dan wel? Vincent bleek het antwoord te hebben: ‘ik snap werkelijk niet dat jij je eigen motor niet ombouwt, want dat kan jij zeker.’
Dat was een uitdaging die ik wel aan wilde gaan. Dus ben ik gaan ontwerpen. Het doel was een zo rank mogelijke, snelle, no-nonsense motor te bouwen. Stuureigenschappen en een goed zadel stonden daarbij hoog in het vaandel. Het is immers mijn motor dus ik wil er lekker op kunnen zitten. Ook de kleur stond meteen vast, want wat is er mooier dan het mooiste rood dat er is: Ferrari-rood. Tot ik er achter kwam dat Ferrari-rood wel erg veel bruintinten had. Toen is het een combinatie van twee RAL-kleuren rood geworden. Die glinstering die je ziet, dat is bladgoud. Er zit denk ik voor zo’n vierhonderd euro aan goud op de motor. Daar heb ik zeker anderhalf jaar naar moeten zoeken. Verf zit er overigens genoeg op. Op de tank zitten bijvoorbeeld vierentwintig lagen. Zelfs de striping is gespoten. De spuiter was overigens niet heel blij met me. Het frame is namelijk geschoppeerd. Dat is een manier van verzinken onder hoge druk. Nadeel daarbij is dat het een ontzettend grof oppervlakte achterlaat. Dat is wel weer glad te schuren, maar dan veroorzaak je ook weer barstjes in de verzinklaag. Dat wilde ik niet. Het alternatief was heel veel lagen spuiten. De driekwart kuip is ook een verhaal apart. Die heeft slechts drie maanden in het assortiment van de dealer gezeten. Toen ik hem zag, wist ik meteen dat ik hem wilde hebben. Uiteraard is hij wel aangepast. Origineel wordt hij namelijk geleverd met een uitsparing voor een vierkante koplamp. Dat vond ik zo lelijk dat ik op zoek ben gegaan naar een lamp die wel bij de vorm paste. De keuze is op de lamp van Honda gevallen. Het achterlicht is op zijn beurt van A tot Z zelf gemaakt. De fitting komt uit een BMW-auto en het binnenwerk is zelfbouw. De glaasjes heb ik uitgesneden uit een achterlicht, gekocht op een rommelmarkt. En dan de wijzerplaat. Daar zit veertien dagen werk in. Helemaal uitgevreesd, wie doet zoiets. Ik dus! Motorisch heb ik ‘m ook aangepast. Aanvankelijk had ik een kit gekocht, maar daar klopte niks van. Na wat overleg heb ik besloten 3 mm van de onderkant van de cilinder af te draaien. De compressieverhouding werd toen 1 op 14 komma nog wat. Toen kon ik alleen nog maar op methanol rijden. Beetje te… Om dat op te lossen heb ik vervolgens de zuigers uitgedraaid waardoor de verbrandingsruimte groter werd. Nu heb ik een compressie van 1 op 11 en rijdt de motor op Super, super! De motor heeft na de ombouw ruim tachtig duizend kilometer gereden, zonder enkel probleem. Moet ook, want ik trek er echt aan. Het heerlijke is dat de motor licht en wendbaar is. Uiteraard ben ik er ook mee naar de Guzzi-fabriek in Mandello del Lario gereden. Ik had m’n motor net geparkeerd, toen er al een Italiaan met zijn hoofd plat tegen het raam van de kantine naar mijn motor zat te kijken. Dat werden er al snel vijf en na een minuut of tien stonden er meer dan honderd werknemers buiten rond mijn motor. ‘Is dit een Monza geweest?’ vroegen ze. Dat is toch een prachtig compliment!”