Suzuki TR750 Ankoné-replica
De 71-jarige Fries Geert Cuperus heeft een reputatie met het bouwen van race-replica’s. Zo bouwde hij al een Benelli viercilinder na, plus een hele serie MV’s. Met een MV Agusta zescilinder (op basis van een Suzuki GSX550-blok, waar hij ‘gewoon’ aan weerskanten een extra cilinder aanlaste) haalde hij ruim 10 jaar geleden ook MotoPlus al.
Zijn laatste project mag er ook zijn: de Suzuki TR750 waarmee Marcel Ankoné in 1975 in Daytona reed. “Als ik er mee bezig ben, dan denk ik ‘deze verkoop ik nooit’, maar als de motor dan klaar is, gaat hij toch weg.”
En zo zal het ook deze Suzuki driecilinder-tweetakt racer wel vergaan, want na een jaar bouwen in de werkplaats achter zijn huis, een voormalige winkel in Oosternijkerk, is de Suzuki TR750 klaar en heeft zich ook al een gegadigde gemeld. “Zo’n motor zag ik zes jaar geleden in Barneveld bij een classic-event staan. Er zit een prachtige lijn in, dus toen ik hem daar zag, wist ik: die wil ik nabouwen. Dat Marcel Ankoné er ooit mee geraced heeft in Daytona is ook prachtig, want dat was een hele goede coureur en ook nog eens een hele aardige vent,” aldus Cuperus.
Zijn replica is het model waarmee de toenmalige Nederlandse toprijders Marcel Ankoné, Rob Bron, Boet van Dulmen en Wil Hartog als gezamenlijk Nederlands team in 1975 naar Daytona gingen om mee te doen aan de destijds zeer befaamde 200 mijlsrace tijdens de Daytona Speedweek. In die jaren was dat een mega-event, waar ook veel Nederlandse raceliefhebbers naar toe vlogen om de wedstrijd te zien. De Nederlanders stalen er zelfs de show door aan de start te verschijnen in flinterdunne gouden race-overalls gemaakt van ‘handtasjesleer’. Maar ondanks die ‘show’ was het racen er een serieuze aangelegenheid, want een deel van het circuit was een grote kombaan, waar zeer hoge snelheden werden gehaald. En dat was met deze zwaar getunede tweetakten best een hachelijke zaak.
De homologatie-reglementen schreven voor dat de motoren die van start gingen in Daytona in een serie van tenminste tweehonderd exemplaren geproduceerd en verkocht moest zijn. Nu leverde dat voor Suzuki geen probleem op: zij pakten die destijds zeer populaire GT750 – een watergekoelde driecilinder-tweetakt – als uitgangspunt. Die machine werd tussen 1971 en 1977 geproduceerd. Hoewel de boring en slag, de cilinders, cilinderkoppen, carters en versnellingsbak origineel moesten blijven, werd er natuurlijk wel flink op los getuned met de poort-timing, de uitlaten en de carburateurs . Daardoor steeg het vermogen van de driepitter van de standaard 67 pk naar ongeveer 120 pk. En dat was in die tijd zoveel dat de koppeling en de ketting, maar vooral het frame en de banden er amper tegen bestand waren. Dat bleek onder meer uit de vreselijke crash van onze landgenoot ‘Texas Henkie’ Klaassen met zijn Yamaha op die hogesnelheids-kombaan in Daytona in 1975, want op topsnelheid klapte zijn achterband… Mede naar aanleiding van dat ongeluk wilde de FIM daarna de vermogens indammen door inlaatrestrictors verplicht te stellen, maar zover kwam het nooit.
Maar door het stevige vermogen zwabberde de Suzuki TR heftig, vooral bij het uitaccelereren van bochten. Hij kreeg niet voor niets de dubieuze bijnaam ‘Flexi-Flyer’, alle wijzigingen aan de achterbrug en de vering ten spijt.
Geert Cuperus heeft het raceframe van destijds zo exact mogelijk nagebouwd voor zijn Ankoné-replica: “Volgens de reglementen moesten balhoofdhoek en wielbasis gelijk blijven aan de GT750 wegmotor. Veel replica’s zijn daarom ook op basis van een standaard-frame gebouwd, maar ik heb het frame met behulp van foto’s helemaal nieuw nagemaakt. Het buigen van de achterste staande framebuizen was wel lastig. Die knikten tijdens het buigen in, dus ik heb die buizen eerst vol lood gegoten, toen gebogen en daarna met een vlam verwarmd en het lood er weer uitgesmolten. In het originele frame is alles aangepast, maar toch zit het blok heel strak in het frame. Zo strak dat er eigenlijk bijzonder weinig ruimte om alles in te bouwen. Daarom heb ik de onderste framebuis links demontabel gemaakt.“
De replica staat zoals het hoort op vijfspaaks Oxo racevelgen, de voorvork komt gewoon uit de GT750 wegmotor. Cuperus: “De bovenste kroonplaat is bij de straalmotor echter gewoon recht, maar bij de racer gebogen. Die heb ik dus uit een stuk aluminium gefreesd en een kennis heeft daarna voor mij op een CNC-bank op de juiste positie de gaten voor de balhoofdpen en de vorkpoten geboord.”
De achtervork vroeg ook veel aandacht, want de motor is aan de achterkant veel lager dan het wegmodel. Ook werden er sleuven in gemaakt, met speciale kettingspanners. Deze spanners zitten met een grote centrale moer vast in de achtervork. “Dit was een echte race-constructie, want bij het demonteren van het wiel bleven de spanners vast op hun plaats zitten, zodat het achterwiel sneller was te wisselen en de kettingspanning gewoon meteen weer goed was als je een wiel had gewisseld,” aldus Cuperus. Opvallend zijn ook de behoorlijk schuin staande achterschokdempers; in de prakrijk bracht dit niet de rij-stabiliteit waar op was gehoopt.
De polyester benzinetank is een fraai stukje schuurvlijt van Geert: “Over een oude benzinetank heb ik laag gips gezet. Toen dat gips was uitgehard, kon ik als een soort beeldhouwer aan de hand van veel foto’s van de originele Suzuki van Marcel Ankoné er een racetank van maken. Net zo lang schrapen en schuren, en soms weer wat nieuw gips er op tot die gipstank precies zo was als ik wilde. En toen kon ik daarvan dus met polyester een goede mal maken, en daar kon ik – weer met polyester een benzinetank maken. Toen die klaar was, heb ik die aan de binnenkant voorzien van een speciale coating om het dicht te maken en bestand tegen de moderne benzine. Maar dan ben je dus weken verder…”
Het zitje had Geert al eens met een vooruitziende blik op de kop getikt. Het is eigenlijk geen ‘Daytona-zitje’, want de vorm is wel juist, maar dit is een aparte uitvoering met een dop erop, want in dit zitje kan ook een paar liter extra benzine meegenomen worden voor de races op bijvoorbeeld het lange circuit van Spa-Francorchamps. Daar was de normale benzinetank niet groot genoeg voor deze dorstige Suzuki’s.
Opvallend simpel zijn daarentegen weer de voetsteunen: dat blijken – net als destijds op de racer van Ankoné – gewoon de duovoetsteunen van de straatfiets. Ook de rempomp achter komt van de wegmotor. Cuperus: “Op de Daytona-machines kon met trouwens een tweede pompje monteren aan het achterrempedaal, zodat tijdens het remmen ook een paar druppels smeerolie op de ketting vielen, om die te smeren en de ketting beter bestand te maken tegen het vermogen en de langdurige hoge snelheid. Om maar aan te geven dat men daar op dat moment nog niet zoveel vertrouwen in had.”
In het achterwiel zit een geventileerde remschijf, afkomstig van een Suzuki RG. In het voorwiel zijn extra grote remschijven gemonteerd. De remklauwen op deze replica zijn verbouwde straat-klauwen. Cuperus: “Die zijn inderdaad anders dan op het origineel. Het zijn niet de raceklauwen waar Ankoné destijds mee reed, die zijn nu veel te kostbaar.”
Het motorblok stamt, zoals de destijds geldende Formula 750-reglementen voorschreven, uit een GT750-straatmotor. De poorten in de cilinders zijn wat aangepast en de koelribben zijn er net als destijds afgefreesd. Door het aangepaste frame moesten de carburateurs onder een andere hoek op de cilinders komen.
“Die drie carburateurs zitten normaal gesproken recht achter de cilinders, maar daar is op de racer geen ruimte voor. Ik moest de inlaat aan de onderkant vijftien graden afrezen en opnieuw lassen.”
Het gashendel van de driecilinder is afkomstig van een Suzuki RG500-productieracer. Omdat dat een viercilinder was, heeft Geert één gaskabelaansluiting daarvan dichtgemaakt. Op het stuur zit net als bij Ankoné destijds een chokehendel. Voor het starten van de motor, maar ook om het mengsel onder extreme omstandigheden onder het rijden iets te verrijken. De afstelling van de carburateurs kreeg Geert van een kennis die ooit zelf in de racerij actief was.
Het blok kreeg een speciale elektronische race-ontsteking, die Geert via een nieuw carterdeksel zelf pas maakte op het blok. De expansie-uitlaten zijn een mooi staaltje specialistisch maatwerk, dat Geert aan Jan de Jonge uit Smilde heeft overgelaten. Vanwege de grondspeling was er onder de motor eigenlijk geen ruimte voor drie dikke expansieuitlaten, vandaar dat de uitlaat van de linkse cilinder heel kunstig omhoog loopt en achter de carburateurs langs loopt om rechtsboven net voor de schokdemper uit te monden.
In eerste instantie wilde Geert de koppeling ook – net als op de racers – ombouwen naar een droge koppeling, maar daar zag hij uiteindelijk vanaf: “Ik heb carterdeksel gemaakt, plus een naaf en koppelingshuis. Maar de afdichting bleek een probleem. Die is heel erg lastig na te maken.”
In het verleden was Geert een vaste gast op classic demo-wedstrijden, maar aangezien hij daarmee is gestopt, zal ook deze Suzuki het circuit niet zien. En inmiddels heeft zich een gegadigde gemeld voor deze TR750, een liefhebber uit de regio die ook al vier MV-replica’s van hem over nam. “Als ik er mee bezig ben, dan denk ik ‘deze gaat nooit meer weg’. Toen deze Suzuki klaar was heeft hij zelfs even in de woonkamer gestaan. Maar na een tijdje verkoop ik ze dan toch weer. Want daarmee gaan er ook weer andere deuren voor mij open, om weer een nieuwe replica te bouwen. En deze Suzuki komt bij iemand te staan die een prive-museum is begonnen; als ik wil kan ik er alle dagen naar toe om hem te bekijken…”
Zo zijn er in de loop der jaren al talloze replica’s door Geert gebouwd. Geen 100% waarheidsgetrouwe kopieën maar wel heel mooi nagebouwd. Zo rolden er diverse MV’s, Benelli’s, Honda’s en talloze Britse klassieke racers uit zijn werkplaats. En momenteel is hij alweer bezig met een Benelli 500 Quatro, dat moet een replica worden van de racer waar Renzo Pasolini mee reed. Ook staat er nog een Triumph toerfiets uit 1954 in zijn werkplaats. Om door een ringetje te halen zo mooi. “Die loopt nu ook goed. Toen ik hem kocht liep hij niet mooi rond en pakte slecht op. Ook gas- en koppeling werkten beroerd en daar kan ik niet tegen. Dan ga ik meteen aan de gang tot alles weer mooi werkt en het blok mooi loopt.”
Of hij zich na de TR750 ook nog weer aan een compleet nieuw project gaat wagen?
“Ik denk dat dit deze Suzuki de laatste replica is die ik heb gebouwd. Maar ach, dat dacht ik bij al die ervoor ook. En om heel eerlijk te zijn: de viercilinder Jawa van Bill Ivy vind ik heel interessant. Ik heb wel eens het idee om daar een replica van te gaan maken. Ik denk dat dat op basis van een RD500-blok te doen moet zijn. Dat lijkt er wel een beetje op, al zijn die RD-blokken tegenwoordig wel duur. Misschien als ik nu eens aan een paar oude carters kon komen…”