Mijn Trots – Krijn de Vroome
« Terug naar Mijn TrotsEcht liefde op het eerste gezicht was het niet, maar toen Krijn de Vroome (50) de Benelli 750 Sei eenmaal hoorde, was hij direct helemaal om: “Dat geluid!” Ergens rond 1995 kocht hij de bijzondere Italiaan cultmotor met zes-in-lijn blok en deze is nog altijd in zijn bezit. Het blok dan, voor de rest is er niet zoveel meer over van de originele machine.
“Twaalf of dertien was ik, toen ik al met het virus besmet geraakt ben. Sleutelen en knoeien met bromfietjes, je weet het wel. Op mijn achttiende of negentiende direct het rijbewijs gehaald en natuurlijk mijn eerste motorfiets gekocht, een Yamaha RD350. Heb ik niet erg veel plezier van gehad. Of beter gezegd, niet lang, want ik reed ‘m al snel kort. Ik was net twintig en bij ons in het dorp was er een oudere vent die wist dat ik veel sleutelde, hij had nog wel een mooi motortje voor me in de schuur staan, een Benelli 750 Sei. Ik in de motorbladen kijken, internet had je toen nog niet, maar eerlijk gezegd vond ik het maar een lomp en groot ding. Ik was ook maar een jochie van 75 kilo, dus wat moest ik daar mee? Bovendien gingen die dingen ook altijd kapot, niemand wilde ze hebben destijds. De CBX1000 was veel betrouwbaarder en nog sneller ook. Er gingen een paar maanden overheen en hij bleef maar zeuren, dus van lieverlee uiteindelijk maar een keer wezen kijken. Kwam ik daar, deed ‘ie het niet. Moest eerst zijn zoon komen om het ding aan te trappen. Er zat zo’n zes-in-één open uitlaat op en toen ‘ie op een gegeven moment liep, nah jongen, dat geluid. Ik mocht ook rijden en toen wilde ik er niet meer af! Ik heb hem dus toch gekocht en er de eerste één à twee jaar in nagenoeg originele staat mee gereden. Niet echt een onverdeeld succes, er was altijd wel wat mee. We hadden destijds met de motorclub een aanhangertje als bezemwagen, daar ging ‘ie zo’n beetje met elke rit op terug. Toen heb ik eerst maar eens het hele blok onder handen genomen. Zo is er onder meer een andere elektronische ontsteking op gekomen, die Italiaanse troep moest eraf. En ook de complete kabelboom is home-made. Hij liep toen goed, maar ik wilde ietsje meer. Origineel zitten er drie van die iele 24 millimeter carburateurs op, dat kan beter en dus heb ik er zes vacuümcarburateurs van 30 millimeter op gezet. De boel netjes afgesteld en toen liep het blok behoorlijk mooi. Niet voor lang, ik reed ‘m namelijk al vrij snel met volle toeren zo de sloot in. Daarbij liep de krukas een waterslag op en kon het blok wéér uit elkaar. Dat was wel het moment waarop ik dacht, dan moet het nu maar gebeuren. Ik speelde al langer met het idee van het bouwen van een streetfighter, alleen niet persé met het zescilinder blok van mijn Benelli. Maar als die dan toch uit elkaar moest, tja. Bij ons op de motorsloop had eerder ik al wat onderdelen gekocht, een voorvork en dergelijke. En bij Arie Molenaar stuitte ik op een frame van een GSX-R750 met kenteken. Dacht ik meteen, als daar dat blok nu eens in past? Dus thuis meten en het gat bleek groot genoeg, dus het frame met tank gekocht. Vervolgens weer terug naar de sloop, daar een achterbrug gevonden die er wel aardig in paste, net als wielen en een tellerpartij van een Triumph. Ook kocht ik een kontje van een Ducati 916. Die werden heel veel aangeboden. Iedereen reed die 916 immers plat, maar het kontje bleef altijd heel. Omdat het blok toch helemaal uit elkaar moest, heb ik die meteen maar opgevoerd. Zo heb ik de krukas laten afdraaien, daar is ruim 1,5 kilo van af gehaald. Vervolgens heb ik alle drijfstangen en zuigers gewogen en deze bijgeslepen naar de lichtste, bleuprinten zeg maar. De cilinderkop en inlaatspruitstukken zijn geflowed, en toen de boel mooi liep, reed ik al met het tweede of derde testritje de koppeling eruit. Dat bleek slechts een kwestie van wat zwaardere veren erin. Het is inmiddels al zo’n twintig jaar geleden, maar het blok loopt nog altijd als een zonnetje.
Verder verliep de bouw eigenlijk best snel. Eerst het blok pas in het frame gemaakt, vervolgens de achterbrug en voorvork pas maken, en dan de wielen erin. Maar die lijnen natuurlijk niet goed, dus daarvoor heb ik pasbussen gedraaid zodat alles mooi in lijn kwam. Het originele Suzuki kleurtje vond ik wel gaaf, dus heb ik het kontje in dezelfde kleur gespoten. Een jaar of zo heeft de bouw geduurd en ergens in 1998 had ik ‘m klaar. Ik rij er dus al heel wat jaartjes mee en toevallig heb ik onlangs eens tegen een neef van me gezegd dat ik er over zit te denken om hem te verkopen. Maar ja, het is wel een soort van levenswerk hè. En meestal als je geld in de handen hebt, wordt het er niet plezieriger van. Dan ben je je spullen kwijt, maar dat geld is ook zo weer op. Dus nee, ik moet dat toch maar niet doen!”