Hugo Pinksterboer – cardanperikelen
“Er zitten alleen opvallend weinig viercilinders bij”, schreef ik hier een half jaar geleden, toen ik mijn verlanglijstje opgesomd had. En nu begaf mijn cardan het.
Fijn hoor, een cardan. Tot je ontdekt dat die rubber hoezen rond die cardantunnel annex achterbrug belangrijker zijn dan je zou denken. Zeker als niemand in de gaten heeft dat ze zijn gaan kieren. De combinatie van water en zand die zich dan in die tunnel verzamelt, doet kwaad werk. Je zou bijna een kettingfiets willen. Dan moet je wel regelmatig smeren, maar af en toe een setje tandwielen en een nieuwe ketting doet veel minder pijn dan zo’n eenmalige cardanrevisie, zelfs als je dat laat doen door een bedrijf dat het web afzoekt naar een even betaalbaar als betrouwbaar gebruikt exemplaar. Dat laatste kost wel even tijd, natuurlijk. Ik was dus extra blij dat ik de fiets die ik meekreeg om thuis te komen ook die hele twee weken mocht houden.
Een kettingfiets, dus. Een rode Honda VFR750 uit 1992, om precies te zijn. Grofweg evenveel pk’s als mijn GSA, een zadel, een tank en twee wielen – maar daarmee houden de overeenkomsten ook wel op. Was ik er blij mee? Absoluut, en vooral omdat ik eindelijk eens wat langer dan een enkele rit mocht kennismaken met zo’n sportievere machine. En dan gaat het niet om het verpletterende vermogen dat ik voorzichtig leerde kennen op een R1 en een ZX-10R, maar wel om de houding en het karakter, en wat dat met je doet. In één woord? Veel. Ik speel maar een handvol akkoorden en twee solo’s, maar op een nylonsnarige gitaar doe ik dat anders dan op een elektrische. En spelen op een Fender voelt anders dan spelen op een Gibson, net zoals ik me op een Zero anders voel dan op een Boss Hoss: dezelfde man, dezelfde weg, hetzelfde weer – maar een heel ander verhaal. Daarom geloof ik ook niet zo in motoren die je met een knopje van allroad naar toerfiets naar scheurijzer kan omzetten. Je zithouding, de hoogte van je stuur, je ontmoeting met de wind, het zicht in je spiegels, het geluid: alles draagt bij aan je beleving.
Ik geef het eerlijk toe. De belangrijkste beleving op mijn eerste rit was kou. Bittere kou, die door het ruitje in al z’n hevigheid op mijn helm gericht werd. En dat zo’n VFR geen handkappen of handvatverwarming heeft is even logisch als voelbaar, zeker bij min drie. Voor het eerst snapte ik het begrip gevoelstemperatuur, iets wat ik op die BMW eigenlijk nooit zo meekreeg. Toen ik daar eenmaal doorheen gebeten had, met hulp van wat extra laagjes, merkte ik al snel hoe ik mijn rijgedrag aan mijn vervoer aanpaste. Naarmate ik verder voorover zit, ga ik brutaler rijden. Je moet wel, bijna, want lui optrekken is geen doen, met zo’n fiets. En omdat ‘ie zo smal is, kruip ik bij verkeerslichten eerder naar voren dan met mijn veel te brede allroad – om eenmaal vooraan te ontdekken dat ik mijn hoofd wel erg ver in mijn nek moet leggen om te kunnen zien of ik alweer mag.
Uiteindelijk viel het met die brutaliteit nog reuze mee. Punt één bulkt zo’n kwart eeuw oude VFR niet van brute power. Punt twee was het ding mijn eigendom niet, en punt drie was het die hele periode afwisselend zo koud en zo nat dat het geen goed plan leek om eens te kijken waar hij en ik samen toe in staat waren. Toch was mijn snelheid hoog genoeg om weer eens te ervaren hoe dichtbij de weg toch lijkt als je een bocht neemt, zeker als je normaal kaarsrechtop zit. Hij was ook hoog genoeg om te ervaren hoe anders zo’n motorfiets stuurt. Het is meer werk, of het voelt zo. Ik stuur normaal ook tegen, maar lijk dat hier bewuster te moeten doen om mooie lijnen te rijden. En aandacht voor die mooie lijnen had ik volop, omdat diezelfde rijsnelheid me daar alle ruimte voor gaf. Het resultaat? Met deze ervaring erbij neem ik de bochten die ik altijd neem toch weer iets bewuster. En ik snap ook weer beter hoe je met zo’n fiets echt altijd even moet inhalen, zeker als er een of andere dikke toerfiets voor je rijdt. Even gassen, die grom tot snerp horen groeien, en weg ben je. Tot diezelfde toerfiets je even later weer moeiteloos voorbij zoeft – maar dat hoort bij het spel. Een spel dat alleen maar leuker wordt als je beide rollen kent, wist ik meteen weer. Zo leuk, dat ik stiekem op zoek ben naar een betaalbare fiets die me dat andere plezier geeft. Die lol van dat lage stuur, die sportieve zithouding, dat grommende geluid, die racy reagerende zuigers. En dat mogen er dan best vier zijn, natuurlijk.
Hugo Pinksterboer is motorrijder, schrijver, drummer, fotograaf en vader van een dochter die met dat eerste het gelukkigst is.