+ Plus

Reizen Zuiderzee

Eeuwenlang trotseerden taaie vissers de roemruchte Zuiderzee, sleepten netten vol met winstgevende haring, ansjovis en spiering aan boord. Visserslatijn uit vervlogen tijden, in 1932 werden de laatste meters van de Afsluitdijk gedicht, Zuiderzee werd IJsselmeer en Markenmeer. Vissers protesteerden ongezouten fel. Tevergeefs. Het merendeel deed boter bij de vis en veranderde van beroep. Wat is er nog van deze karakteristieke visserscultuur terug te vinden? Met een voortreffelijke palingsound uit de dempers kronkelen we langs de voormalige zee.

Via het dorpje Monnickendam rijden we noordwaarts over een aangenaam slingerende dijkweg. Op de Kawasaki Versys en de Triumph Tiger hebben we een flinke rit voor de boeg. Aan de zijde van de gashendel razen we het prille dijkgroen voorbij, links pronkt een uitzicht op een waterrijk poldergebied met honderden trekvogels. Een prachtige start voor de uitgestippelde route rond de voormalige Zuiderzee. Dichter bij dit water komen we voorlopig niet, tenzij we ons per ongeluk volgas rechtsaf lanceren. De bekende Hollandse wolkenlucht steekt af tegen een prachtige blauwe hemel en de jeugdige lente doet z’n best om goed voor de dag te komen. Onze passie om te rijden staat in ieder geval in volle bloei.
Langs Purmerend rollen we Volendam binnen, waar honderden toeristen over de bekende kade slenteren. Stapvoets rijden we door een geroezemoes van talen die het Volendams dialect overstemmen. Ooit had dit trotse dorp de grootste vissersvloot van de Zuiderzee, de letters VD op iedere scheepsboeg stonden synoniem voor harde werkers die hier voornamelijk paling en bot aan wal brachten. We knijpen zachtjes in de voorrem en pareren tussen de dagjesmensen. Met een overschot aan souvenirs zet Volendam zich handig in de etalage. Kaarten, poppetjes, beeldjes, speeltjes en authentieke plastic rommel. We beginnen te watertanden bij de geur van verse gebakken vis. In de haven liggen slechts een paar van de overgebleven botters als bewijs van een bijna vervlogen traditie. Bij het houten gebouwtje van de visafslag gapen we omhoog. We zijn hier op de bakermat van de palingsound, nijver- en properheid. Een oud en hardnekkig gerucht vertelt dat in Volendam zelfs de bestraatte voortuintjes worden gestofzuigd. Zonder bekende zangers van handtekeningen te voorzien verlaten we deze vissers-Efteling.

Ooit was de Zuiderzee een meer waarin de IJssel als belangrijkste rivier uitmondde. De Romeinen noemden het Lacus Flevo (vertaald uit visserslatijn is dat Flevomeer) en later kreeg het de naam Aelmere. De letters ‘Ael’ of ‘Al’ verwijzen naar iets groots, net als bij het woord ‘almachtige’. Een groot meer dus. Recentere conclusies melden dat ‘Ael’ waarschijnlijk gewoon aal betekende. Het was hier dus al goed palingvissen. In de middeleeuwen begon de temperatuur te stijgen en daarmee de zeespiegel. Vanaf het Marsdiep stroomde er wat zeewater naar het Aelmere toe. De Wadden waren toen een moerassig gebied. In 838 vond er een grote overstroming plaats waarbij diverse plaatsen kopje onder gingen. Het Aelmere werd hierdoor groter. Een serie van zware stormen hadden grote gevolgen voor het noordelijke gebied. Friesland scheidde voorgoed van Holland en via Callantsoog stroomde het zeewater naar het zwellende meer, dat uiteindelijk een definitieve binnenzee werd. Uiteindelijk vielen bij de Sint Luciavloed in 1287 tienduizenden doden en nam het meer wederom in diepte en formaat toe. Een zee van bijna 6.000 vierkante kilometer had zich in amper vijf eeuwen gevormd. Regelrecht onder de natte voeten van de terugtrekkende bewoners.
Via het piepkleine Scharwoude rijdt ons verkennersvlootje nog steeds over de IJsselmeerdijk naar het mooie Hoorn. De neiging om op de dijk te klauteren en van het uitzicht te genieten kunnen we onderdrukken. De lol van het motorrijden compenseert het gebrek aan uitzicht voldoende. In Hoorn is goed te zien dat het ooit rijkdom heeft vergaart met handel, scheepvaart en visserij. De mooie oude stad ademt authentieke geschiedenis. We rijden voorzichtig over de gladde kinderkopjes door tijdloze straatjes. Concentratie vereist om beide motoren niet tegen een waardig VOC-pand te prakken. We worden terug in de tijd gezogen door de gekoesterde architectuur van de oude havenstad. De scheepsjongens van de klassieke schrijver Bontekoe zitten op de havenkade naar het water te kijken. We geven ze een tik op de roerloze schouders en kantelen daarna een Hollandse Nieuwe in onze trechters. De ankers naar binnen en verder. Over de Zuiderdijk koersen we verder noordelijk naar Enkhuizen. Eindelijk, het uitgestrekte water van het Markermeer is nu ook onder het rijden te zien. Een koelere rijwind cirkelt om ons heen. Boven op deze overzichtelijke dijk kunnen we de snelheid wat opvoeren. Ons aangespoorde rijdershart klopt sneller tussen de graten.
Overduidelijk is dat deze dijk Noord-Holland tegen een enorme slok water behoedt, aangezien er de laatste jaren geen actieve botters in aanpalende achtertuinen zijn aangespoeld. We rijden dus veilig op dit groene bastion.

Na een flinke dijkbocht arriveren we in het pittoreske Enkhuizen dat nog steeds commerciële visserij kent. Het stadje staat symbool voor de visserij op de Zuiderzee met drie haringen in het wapenschild. Vissersboten voeren vanuit hier langs het Marsdiep naar de Noordzee. Toen bleek dat Zuiderzee halverwege de 19e eeuw bomvol zat met haringen en ansjovis viel bij de Enkhuizenaren het gouden kwartje. De vloot werd uitgebreid naar tweehonderd boten en bemanningen werden overal vandaan gehaald. Tijdens het hoogseizoen lagen er sowieso honderden schepen in de haven die hun vangsten losten. De stad had een gunstige ligging voor de vissers, dicht bij de Noordzee. Het uitvaren was vaak minder gecompliceerd dan voor de vissersdorpen in het oostelijk deel van de Zuiderzee, die veel meer last hadden van de zeewind waar ze amper tegenin konden varen. In het Zuiderzee Museum krijgen we een realistische impressie over het voormalige vissersleven. Hoe men woonde, leefde en werkte. We leren dat in de Zuiderzee garnaal voorkwam, waar vooral de Volendammers op visten. De haring, spiering, ansjovis, bot en aal waren de belangrijkste vissoorten. Duitsland en Frankrijk waren afnemers van de vangsten. In de Zuiderzee evolueerde zelfs een nieuwe haringsoort, kleiner, die zich niet liet kaken. De Zuiderzeeharing werd daarom snel gerookt tot bokking of vers aangeboden als panharing. De temperatuur neemt lekker toe als we wandelen en de geur van vers gerookte makreel vult de omgeving. We krijgen in het museum nog meer ontzag voor het vissersvolk dat ploeterde in primitieve omstandigheden. Zonder navigatie, moderne communicatie of stoomaandrijving. Ze waren geheel afhankelijk van het gezond verstand, ervaring en het humeur van de Lieve Heer. We strippen het warme goudgele vel van onze vette makrelen. Bij iedere hap vergeten we het harde vissersleven. De bezinning over het verleden slikken we nog sneller door.

Langs Andijk en Wevershoof, alweer zo’n fraaie route. In Medemblik stoppen we bij Kasteel Radbout, dat ooit in opdracht van Floris V in 1288 werd gebouwd. Bedoeld om de Friezen aan de overkant en de West-Friezen onder de duim te houden. Het laatste stuk van de route naar Den Oever is eveneens de moeite waard, omdat het door een natuurrijk gebied loopt. Zeldzame eendsoorten klapperen over het water als we voorbij rijden. Ganzenouders waggelen met hun pluizige nakomelingen door het verse gras in de landerijen. Bij de Zuiderhaven pakken we de A7 over de Afsluitdijk op. In mijn perceptie stond dit gebied sinds mensenheugenis onder water, maar niet dus. Tot de late middeleeuwen kon men hier fierljeppend naar Friesland oversteken. Al was er hoogstwaarschijnlijk geen hartelijk welkom met suikerbrood. Over het IJsselmeer zien we in de verte de hoge windmolens bij Urk. Een enkele palingvisser staat in z’n schuitje de lange fuiken te legen, ongetwijfeld hopend op een gezegende vangst. Schuimkopjes spatten in de branding. Voor ons liggen honderden meters asfalt vrij die vragen om gekieteld te worden. Beide machines accelereren gretig: 130, 140, 150, 165…onderwijl spiedend naar flitsinstallaties, want anders kunnen we net zo goed meteen doorrijden naar Leeuwarden om af te tikken.
Via Makkum, Gaast en Workum rijden door het Friese landschap met het IJsselmeer altijd aan onze rechterzijde. Hindeloopen kennen we van de allemaal van de Elfstdentocht. Het aandoenlijke dorpscentrum met z’n leuke doorkijkjes herinnert aan het eenvoudige visserleven. Overeenkomstige eenvoud, net als in het Zuiderzee Museum. Zestien bruggetjes verbinden alle delen van het oude dorpje, dat de aanduiding Friese stad mag dragen. Bij het Silhús (sluiswachterswoning) staat het leugenbankje. Traditioneel een sociale ontmoetingsplaats voor ouwe robben met de laatste berichtgevingen. Ze worden begroet door twee gemotoriseerde ‘Hollanders’. De teruggroet is timide, waarschijnlijk omdat we tegen het verkeer in terug rijden. Via de Wester- en Noorderdijk passeren we Molkwerum. Niet lang daarna staan we op de pier in Stavoren. In 1900 telde deze plaats een vloot van 75 vissersschepen. Gouden tijden met netten vol blinkende schubben. De Zuiderzee was toen een eeuwige groeiende geldboom van zeewier. Groengele golven breken in het zonlicht. De enkelingen om ons heen spreken Duits. Gemoedelijk genietend van het ‘Meressicht’.

We krijgen haast, omdat we voor de avond valt in Urk willen aanmeren. De zon rekt inmiddels lange schaduwen over het wegdek. Een kille wind wervelt tussen neus en vizier. We kijken om ons heen naar een gebied waar ooit drie eilanden lagen. De Nagel, Schokland en Urk. De Nagel verdween hier in de middeleeuwen in zee. Op Schokland was Emmeloord het noordelijkste punt en net als Urk alleen per boot bereikbaar. Het eiland lag strategisch goed voor de handel aan de oostzijde van de Zuiderzee. Pas in 1942 was dit gedeelte van de Noord-Oostpolder geheel gedempt. Nagele werd opnieuw gesticht. De eilanders leefden onwennig verder in en aan een zee van modderige klei en landbouwgrond. Dit was de nieuwe voedingsbodem van de vooruitgang. Maar de Urkse vissers kozen de Noordzee als toekomstig werkgebied. En met succes. Grappig is dat de inwoners van Urk nog steeds zeggen dat ze niet in Urk wonen, maar op Urk. De ooit zo geïsoleerde gemeenschap staat nog altijd bekend om zijn eigengereidheid, heeft een eigen volkslied en dialect en is sterk gelovig. Over hetzelfde schuitje gesproken; ze hebben wel de grootste vissersvloot van Nederland. Via oplopende smalle straatjes rijden we naar de bekende vuurtoren die z’n licht over de streek zwiept. Bij het Urker vissersmonument staan we in brede zin stil bij hen die, zelfs recentelijk, nooit meer terugkeerden van zee. De laatste zonnestralen kabbelen in ons uitzicht. Tijd om een visje te laten zwemmen.

De volgende ochtend vegen we het dauw van onze zadels. De temperatuur voelt zelfs wat aangenamer dan bij ons vertrek gisteren. Na wat omzwervingen via een drietal N-wegen arriveren in Elburg. Dit snoepje van een dorp wordt door een forse stadswal afgeschermd. Het geheel ademt geschiedenis en de zorg om dat in stand te houden. We rijden voorzichtig door de smalle steegjes met kleine huisjes en dito luiken. Ook hier heeft de tijd stil gestaan. De bestrating versterkt tevens de authenticiteit van het dorpje. De Flevo-polder ligt letterlijk pal aan de overkant. Hierdoor heeft Elburg helaas geen zichtbare zeebeleving meer.
We praten onder het genot van twee witte bolletjes aal met een palingroker. “M’n overgrootvader zag hier de zeehonden nog en wal liggen. Een zee spreekt toch meer tot verbeelding dan een zoetwatermeer. Al doen we d’r hier heel veel aan om het prachtige dorpskarakter te behouden”. Hij verteld ons dat vroeger op alle soorten werd gevist. Al deden ze dat niet met grote fuiken zoals bijvoorbeeld in Harderwijk.
Verder naar Harderwijk, dat nog gezegend is met een echte oude stadspoort. Eveneens bekend om z’n vissersverleden. Het stadje was vroeger tevens van betekenis om z’n handel met Engeland, Scandinavië, Polen en Duitsland. De visserij voerde de boventoon en er werd gevist op alles wat geld opleverde. De vis ging het naar de veiling, nadat de vangst was gekeurd. Op een grote mijnklok volgde men de teruglopende wijzer die de eindprijs aangaf. Zo werd de handel eerlijker, omdat de vis niet meer rechtstreeks aan de handelaren werd aangeboden. De gehele promenade is inmiddels opgeknapt, deel gemoderniseerd. Het Dolfinarium staat als een eiland tussen de bouw- en graafmachines. De gemeente heeft grootse plannen en wil onder meer af van de aanblik van zoveel geparkeerde auto’s, die als sardientjesblikjes de horizon vervuilen. De architectuur in de binnenstad vertolkt de welvaart uit het verleden. Ook hier is net als in de andere visserssteden de properheid goed zichtbaar. Het besef van cultureel erfgoed vist ook hier niet achter het net.

Spiekedarp, dialect voor Spakenburg, is de volgende plaats op de route. Hier ligt de helft van de Nederlandse bottervloot, namelijk 30 schepen. Deze boten worden enkel nog voor de pleziervaart en traditie ingezet. De laatste beroepsvisser stopte in 2008. Maar Spakenburg kent nog altijd een levendige vishandel onder bijvoorbeeld de namen Heinen & Koelewijn, De Graaf en Muys. Het dorp kende vele overstromingen in dit meest zuidelijke deel van de Zuiderzee. De zee beukte hier tijdens stormen bijzonder hard tegen het dorp. Spakenburg moest dan alle zeilen bijzetten.
Ook dit dorp staat bekend om z’n vlijt, properheid en handelsgeest. Harde werkers, die de bal in de zaterdagcompetitie ook hoog weten te houden. In het oude centrum kijken we naar de botterwerkplaats van Nieuwboer. Hier worden botters gerenoveerd en op aanvraag gebouwd. De aanblik is zo kenmerkend dat de werf in het Holland-Village te Japan exact is gekopieerd. Aan de kade zit een oude hengelaar te mopperen over nieuwe tijden, terwijl hij de ene na de andere witvis uit het water pikt. “Kijk, nu is het een voorntje. Als ik ‘m teruggooi is ‘ie blij.” We brengen nog even een bezoekje aan het vissersmuseumpje en takelen daarna weer een paar zoute nieuwe naar binnen. Als we het dorp uitrijden passeren we oudere dames te fiets in klederdracht. Met name de ‘kraplappen’ op de schouderpartij verstrekt de Spiekedarpse identiteit.
Om de fuik om de Zuiderzee dicht te snoeren rijden we door naar Marken, eveneens een voormalig eiland. Met een grote storm uit late middeleeuwen werd Marken tot 1957 van het vaste land gescheiden. Eerst bewoonden monniken het eiland en later deden de vissers hun intrede. Met de helm in de hand struinen we langs donkergroene huisjes met witte kozijnen. De pittoreske aanblik wordt versterkt door klapperend wasgoed dat, zonder knijpers, aan de waslijn hangt. In de jaren ‘50 liep iedereen nog in traditionele kleding. De kleding vertelde iets over de eigenaar. Inmiddels wordt alleen nog door enkele ouderen en bij feestdagen de klederdracht tevoorschijn gehaald. Voor en achter ons lopen Spaanse scholieren. Op zuidelijke wijze druk converserend en in de weer met hun mobiele telefoons. Nieuwe tijden van toerisme in deze tijdcapsules van oer-Hollandse welvaart. Zoute nostalgie met een zoete bijsmaak.

Lees meer over

Kawasaki Triumph

Gerelateerde artikelen

Eerste test: Kawasaki Ninja 1100SX

Eerste test: Kawasaki Ninja 1100SX

28 november, 2024

De Ninja SX houdt al jaren de vlag hoog in het sporttoersegment. Net als een klein Gallisch dorpje weert het zich ...
Eerste test Kawasaki Versys 1100SE

Eerste test Kawasaki Versys 1100SE

31 oktober, 2024

Het was best een gok van Kawasaki in 2012 toen het een dikke vier-in-lijn in een hoogpotig rijwielgedeelte lepelde, ...