Reizen Costa Rica
Last van een na sluimerende winterblues en wel te porren voor een bijzondere seizoensopener? Dan is een enerverende motortrip door Costa Rica misschien wel precies dat wat je zoekt. Voor dit stukje exotisch en tropisch Latijns-Amerika loopt namelijk werkelijk iedereen warm. Al was het alleen al omdat de gemiddelde dagtemperatuur er gedurende het hele jaar nauwelijks onder de 25° komt. Helemaal niet slecht!
Al maanden schittert de zon, door afwezigheid helaas. De grauwe hemel drukt zwaar op het gemoed. Het is de hoogste tijd voor wat licht en warmte, weer eens motorrijden. Drie gelijkgestemden zijn makkelijk gevonden, en we zijn er ook al snel uit waar de reis naar toe moet gaan: Costa Rica! Tropische warmte, grandioze landschappen, exotische Latijns-Amerikaanse sfeer en een West-Europees motorverhuurbedrijf ter plekke. Kortom, alle ingrediënten voor een perfecte vakantie.
Zo komt het dus dat Birgit, Dagmar, Udo en ik op een ochtend in februari uit de luchthaven van San José rollen en warm ontvangen worden door een zijdezacht temperatuurtje van 23 graden. Een vriendelijke en spraakzame taxichauffeur brengt ons naar de stad. We vechten tegen de vermoeidheid van de jetlag en proberen langzaam te wennen aan dit nog onbekende land.
De volgende ochtend staan we al vroeg op de deurmat van Wild Rider, het motorverhuurbedrijf van emigranten Thomas en Thorsten. Onze bescheiden motoren staan al klaar voor de start: twee Suzuki DR650 SE’s, een DRZ400 en een kleine Honda XR250. Allemaal zijn ze uitermate geschikt voor de vele stoffige en ruige wegen die Costa Rica rijk is. Thorsten wijst op de kaart meteen de hoogste vulkaan van het land aan, de 3.432 meter hoge Irazú. “Jullie kunnen de toeristenroute over asfalt nemen of proberen via kleine zig-zag-weggetjes naar de top te rijden.” We hoeven elkaar maar even aan te kijken om te weten dat alle neuzen dezelfde kant op staan. Kom maar op met dat avontuur!
Dat laat echter nog even op zich wachten. Het verkeer in het dichtbevolkte Valle Central en rondom de steden San José en Cartago staat helemaal vast. Echt gevaarlijk is het niet, zeker als je het vergelijkt met verkeerschaos in steden als Napels, Lima en Kathmandu. Toch eist het de onvoorwaardelijke aandacht van al je zintuigen. Ook het zesde. Eindelijk verlaten we de Pan-Amerikaanse weg en duiken de weelderige groene vallei van Orosi in. Wow, wat is het mooi hier! Overal groeit en woekert het hier. Caribische huizen in bonte kleuren proberen zich te verstoppen onder palmen en gigantische oerwoudreuzen. En hoog boven alles torenen de machtige vulkanen Irazú en Turrialba uit.
Maar waar moeten we weer omhoog? We vragen wat rond en vinden de juiste ingang die met een pittig hellingspercentage van naar schatting zo’n 30% zo te zien de meest directe route naar boven is. “Waarom bochten in de weg aanleggen, wanneer je ook in een rechte lijn naar boven kan?”, lijken de plaatselijke wegenbouwers gedacht te hebben. Geen tijd om er lang over na te denken: gas erop! De weg schudt de teerlaag van zich af, gelukkig precies op het minst steile stuk, om direct daarna met nare groeven en grote stenen te willen zeggen: jullie wilden avontuur? Hier ligt het!
Verkeersborden hebben we al lang achter ons gelaten. We volgen zoveel mogelijk het spoor dat in een rechte lijn naar de top lijkt te gaan. De weg stopt pas met stijgen, wanneer we het maanlandschap op de top bereikt hebben, aan de rand van de krater van de 3.432 meter hoge Irazú. Het dikke wolkendek dat vanuit de Cariben tegen de vulkaan aan botst, zijn we dan allang ontstegen. Van boven af gezien ziet het eruit als een meer van pluizige, witte watten. Een onaards panorama in duidelijk merkbaar ijlere lucht.
We denderen weer naar beneden, over een rotsachtig pad vlak langs de rokende vulkaan Turrialba en worden verrast door de bliksem in de snel opkomende schemering. Pas in totale duisternis zijn we terug in het hotel in Orosi. Wat een dag! Alleen al hierom was het de enorme reis hier naartoe waard.
De volgende ochtend om zeven uur roffelen de éénpitters alweer omhoog. We bevinden ons op de CA 2. Helaas moeten we hier de bochtige weg delen met zwarte roet uitbrakende vrachtwagens, die op weg naar Pananama de hoogste pas van de Panamerica proberen over te kruipen. In Europa zou een dergelijke pas tot in de verste uithoek bekendheid genieten, hier lijkt men er zich totaal niet druk om te maken. Er zijn nergens verkeersborden te zien, zelfs niet op het hoogste punt, en dat terwijl het een werkelijk schitterende weg is. De CA 2 balanceert vele kilometers lang over een bergrug, door het dichte woud om ons heen is het weliswaar bijna onmogelijk om veel van het uitzicht te zien, maar dat maakt de route niet minder adembenemend. Ondanks dat de ééncilinders uitgerust zijn met een carburateur hebben ze geen last van de hoogte, vrolijk roffelen ze over de bergweg omhoog.
De rit naar beneden daarentegen is een stuk enerverender. Niet minder dan 2.700 hoogtemeters tellen we af tot het lager gelegen San Isidro, voerend langs ontelbare bochten en om grote vrachtwagens heen die noodgedwongen geparkeerd staan om de zwaar rokende remmen wat te laten afkoelen.
Hoog boven ons wacht de machtige Chirripo, met zijn 3.819 meter de hoogste berg van Costa Rica. Zo hoog, daar zou zowaar sneeuw kunnen liggen. Sneeuw, het klinkt als een onwerkelijk idee wanneer we een uur later de Stille Oceaan bereiken en een zwoele 34 graden ons de adem ontneemt. Tussen de uitgestrekte plantages met oliepalmen door zien we heel af en toe een glimp van de zee met zijn tropisch witte stranden. Het is lang geleden dat de hele kust hier bedekt werd door tropisch oerwoud. Dat werd ooit omgehakt en opgeofferd aan de monocultuur van palmolie. Alleen op het schiereiland Osa in Corcovado National Park mag de jungle nog ongestoord zijn gang gaan.
In Sierpe, een klein dorpje met een hoog ‘eind-van-de-wereld’ gehalte, eindigt de weg in een rivier. Een robuuste oude ponton, die als veerboot dienst doet en waar aan de zijkant een motorboot ligt die het gevaarte in beweging moet brengen, brengt ons naar de andere oever.
Hier wacht ons een woeste onverharde weg, die als een achtbaan over de bergen klimt. Diepe geulen, los grind en zulke extreme hellingen, dat een seconde van het gas af gaan onmiddellijk zou resulteren in schipbreuk lijden. Hier is volledige concentratie vereist. Onderweg zijn er drie doorwaadbare plekken, die voor de nodige verfrissing zorgen. En daar zijn we hard aan toe, we pakken ze keer op keer opnieuw, tot we tot op de laatste draad nat zijn. De verfrissende douche is slechts van korte duur: al een paar kilometer verder is alles alweer opgedroogd. Jammer…
Laat in de avond rollen we de betoverende Drake baai in, een tropisch paradijs. Lange golven vallen schuimend op het eindeloze zandstrand, wind waait zachtjes door de palmbomen, op de achtergrond krijsen papagaaien. Het klinkt vreselijk cliché en bedacht, maar het is simpelweg echt zo. In Agujitas, het kleine dorpje aan het einde van de landingsbaan, vinden we rustieke cabana’s, kleine hutjes met een dak van bladeren die uitzicht bieden op de zee. Hier ontdekken we de jungle, zien de bedreigde ara’s, bewonderen de meterslange, prehistorisch uitziende leguanen en zitten urenlang in de schaduwrijke bar met zijn koele Caribische sfeer, nippend aan vers geperst sap van ananas en kokosnoot. Alles gelardeerd met een werkelijk fantastisch uitzicht op de Stille Oceaan. Het is hier in februari duidelijk beter toeven dan op een winderig strand aan de Hollandse kust.
Het is alweer tijd om naar het noorden te rijden. Langs een grotendeels eentonige kust naar Manuel Antonio Nationaal Park, een van de mooiste gebieden van het land. Dicht regenwoud strekt zich uit tot aan zee, omringd met baaien die zo uit reisfolders lijken te komen. Neusbeertjes, kapucijnapen en leguanen scharrelen door het bos.
Honderd kilometer verder naar het noorden verandert het landschap en het klimaat. De oliepalmplantages maken plaats voor geel/bruin gras en het hitteresistenter woud van Guanacaste. Bij een temperatuur van 36 graden, zonder enige schaduw, is de rijwind zo verzengend heet dat het gezicht ervan verbrandt. Motorrijden is in een keer eigenlijk helemaal niet meer zo leuk. De stranden liggen vol met vreemdsoortige nederzettingen, die bijna zonder uitzondering bewoond worden door expats uit de VS. Zij brengen hun dagen voornamelijk door met casual surfen, feesten en niets doen. Deze importbewoners zijn de lokale bevolking een enorme doorn in het oog, desondanks hebben ze grote delen van de grond aan hen verkocht. De expats zorgen voor flink wat geld in het laatje, en centen zijn hier altijd en overal welkom. De klassieke paradox.
We zweten verder naar het noorden, de loeihete ééncilinders grillen bijna onze benen. In Puntarenas gaan we aan boord van een ultramoderne veerboot, die ons naar het schiereiland Nicoya brengt. Daar bekijken we het dorp Montezuma, en we hopen natuurlijk dat we hier niet worden ingehaald door Montezuma’s Wraak. Het pittoreske stadje, gelegen tussen bos en de Stille Oceaan, was ooit het mekka voor hippies en teert na al die jaren nog steeds op deze bekende mythe. Aan de rand van het stadje worden we begroet door het bord ‘Pura vida’, het echte leven. Dat is precies wat velen hier hebben gezocht. Sommigen hebben het daadwerkelijk gevonden, anderen zijn verdronken in een moeras van verdovende middelen. De vrije verkoop van marihuana op straat is weliswaar verdwenen, maar de sfeer van vervlogen tijden hangt er nog steeds. Oude en nageslacht hippies verkopen zelf gemaakte sierraden, traditionele batik shirts, halskettingen van schelpen en hoofdtooien gemaakt van aangespoelde juttersvondsten. Ondanks alles is Montezuma nog steeds een prima oord om te genieten, om te ontspannen en om urenlang te dobberen in de heerlijk warme zee.
Helaas, de tijd dringt, we moeten terug naar San José. We rijden met de motoren over de stoffige wegen van Nicoya, over de door de hitte glinsterende vlaktes van Guanacaste, tot aan de eindelijk wat koelere gebieden van de Cordillera Tileran. Daar schittert het silhouet, een perfecte kegel, van de Arenal vulkaan tegen een grauwe hemel. Sinds 1968 spuwt de berg vuur, maar sinds een paar jaar is de oven uit en is het nachtelijke schouwspel van stromende lava helaas gestopt. Het gebied rond het meer van Arenal is niettemin buitengewoon mooi, het krijgt dan ook met enige regelmaat een warme douche dankzij de dikke wolken uit het Caribisch gebied. De telefoon meldt zich met een bescheiden ‘pling’, app-je van het thuisfront: ‘Blijf waar je bent, het regent hier al dagen en de kou wil maar niet wijken voor een voorjaarszonnetje!’ We kunnen dus niet terug, thuis is het nog winter. Maar gewoon hier blijven dan? Een fantastisch idee!