Reizen Pyreneeën
De Spaanse Pyreneeën zijn heel anders dan zijn Franse tegenhanger: spannender, eenzamer, verrassender en wilder. Een hoge verbindingstoer tussen twee enorme wateren.
In Europa zijn er maar weinig gebieden waar de weg van de zee naar de woestijn zo kort is. Nauwelijks twee uur zijn verstreken sinds ik de Atlantische Oceaan het achterlicht van de Ténéré heb getoond. Via de weelderige groene heuvels van het Baskenland rij ik richting Zaragosa. En nu, slechts enkele kilometers ten oosten van Arguedas, verkruimelt de smalle verharde weg tot een rotsachtige onverharde weg die mij de woestijn in brengt. Bárdenas Reales, een kurkdroog gebied in de regenschaduw van de Pyreneeën met diepe waterloze ravijnen, alles gegarneerd met bizar geërodeerde bergen in alle pastelkleuren tussen wit, rood en bruin. Een prachtig landschap dat smaakt naar vrijheid, ruimte en avontuur. Een lang spoor van stof wervelt achter de XT, die ik op een hobbelige weg richting het noorden stuur. Geleidelijk kom ik meer tarwevelden en grasweiden tegen, waar een paar magere schapen op te staan te grazen. In het laatste licht van de dag weet ik Ruesta aan het stuwmeer van Yesa te bereiken. Ik volg het bord met daarop ‘Albergue’. Elena, cheffin van dienst, heeft nog wat koude Gazpacho soep over, evenals een ongewone plek voor mijn tent. Die4 mag ik namelijk opzetten direct naast de ruïnes van het oude dorp. Ze verhaalt over de lange geschiedenis van Ruestas. In de elfde eeuw bouwden de Moren hier de machtige Castello, in de schaduw van dit imposante bouwwerk vormde zich deze rijke plaats. De eeuwen verstrijken en het gaat goed met het dorp. Tot dictator Franco het in de jaren ‘60 opoffert aan de vooruitgang, de nederzetting moet wijken voor de bouw van een stuwdam. De dorpelingen trokken en masse weg, een spookstad blijftachter. De oude ruïnes werden door de natuur teruggevorderd, maar inmiddels heeft de mens het heft weer in handen genomen. Vandaag de dag is Ruesta een wederopbouwproject, twee huizen zijn perfect gerestaureerd, al het andere staat op instorten. Er is dan ook nog maar weinig levendigheid te bekennen tussen de ruïnes, enkel de pelgrimsroute de St. Jacobsweg zorgt voor wat leven in de brouwerij. Ten noorden van Ruesta beginnen de Pyreneeën, hier vind je kleine eenzame straten die buiten het zomerseizoen zo goed als verlaten zijn. Een ideale plek om, afhankelijk van je smaak, ontspannen te wandelen of iets minder inspannend te motorrijden. Tweetalige borden, in het Baskisch en Spaans, maken het eenvoudig navigeren tussen prachtige plaatsen. En zo leidt de weg me naar ‘Foz de Arbayun’, de beroemde kloof in de Lumbier regio. Hier vind je ook de Rio Salazar, een rivier die door een prachtige canyon met verticale, witte kalkstenen muren stroomt. Enorme gieren cirkelen rustig op de thermiek boven de kloof deze ochtend. Echt een plek van verwondering.
Ik volg de Rio Salazar stroomopwaarts richting de grensovergang Puerto de Larrau. Vanaf hier slinger ik twaalfhonderd meter naar beneden de Franse Val Soule in. Daar stuur ik de XT over smalle straatjes gelijk weer de volgende pas op: de Col de la Pierre St. Martin. Het uitzicht vanaf hier is prachtig, maar echt lang kan ik daar niet van genieten. Pikzwarte wolken banen zich langzaam een weg richting de pas, lang duurt het niet voor er een oorverdovend onweer losbarst. Wegwezen hier. Het weerbarstige onweer blijkt er eentje van de extreem snelle soort. Hoewel de Ténéré echt niet langzaam is, kan ik de zwarte muur maar nauwelijks voorblijven. Pas als ik de Vallei van Rio Aragon in rij, moet het continu dreigende spektakel zich eindelijk gewonnen geven. Nu het tempo er toch lekker in zit, gaat het meteen maar verder naar Riglos en Rio Gallego. Direct achter de witte huizen verschijnt de Los Mallos in de oneindige blauwe lucht. Deze verticale rotstorens zijn rood, geel, kaarsrecht verticaal, groot en bovenal bizar. Een waar paradijs voor klimmers en fotografen en toch totaal niet bekend bij het grote publiek. Zelfs de reisgids rept er met geen woord over. Heel anders is dat bij het hart van de Spaanse Pyreneeën, het nationaalpark Ordesa. Tijdens de vakantieperioden is dit park alleen bereikbaar per shuttle vanaf Torla. Buiten deze drukke pieken kun je gelukkig het hele jaar door met eigen vervoer het park bereiken. Dat geluk valt mij ook ten deel, want ik kan op mijn eigen wielen het Ordesadal inrollen. Een indrukwekkende kloof, vormgegeven door gletsjers in de ijstijd, die omgeven is met torenhoge bergen. Toch moet ik wat verder voor zich het echte hoogtepunt van deze stek zich aandient. Volgens de reisgids moet je daarvoor wel enige uren langs de oevers van de Rio Arazas bergop wandelen. De eerlijkheid gebiedt me echter te bekennen dat ik wat last heb van een onoverkomelijke vorm van ‘wandelvrees’ en daarom de Yamaha maar omhoog richting het uitkijkpunt dirigeer, dat een werkelijk ademloos uitzicht biedt over de Garganta de Añisclo. De vallei is met zijn twaalfhonderd meter hoge verticale wanden een van de beroemdste in de Pyreneeën. Ver boven deze canyon werken de drie besneeuwde toppen van de Monte Perdido zich een weg de hemel in. Een werkelijk majestueuze bergwereld die, geheel terecht, door Unesco tot werelderfgoed is gekroond.
Net zo spannend is echter de aangrenzende Canyon des Rio Vellos. Voor de bijna vijftien kilometer in de ‘Desfiladero de Vellos’ heb ik drie uur nodig. Niet omdat ik de Ténéré moet duwen, maar gewoon omdat er hier zoveel te bewonderen is. De indrukken veranderen elke seconde. Van overhangende rotswanden vallen delicate gordijnen van water op de smalle weg. Soms versmalt de kloof tot zo’n kleine spleet, dat hij vanuit de lucht amper te zien is. In de kalkstenen grotten langs de weg groeien meters lange stalactieten. Slechts een paar keer aan het gasdraaien verder ligt het dal van de Rio Ara. Deze is weer van een heel ander karakter, een van de mooiste landschappen in het noordelijke Aragón. Populieren versieren de oevers, papaver- en tarwevelden geven verlichting tegen de zwarte bergen. En ook hier vind je verschillende spookdorpen als stille getuigen van de uittocht van de vorige eeuw. De jongeren willen het eenvoudige leven in de kleine dorpen niet meer, voelden zich veel meer aangetrokken tot het bruisende leven in de grote steden. Het lot van vele hooggelegen dorpen in de regio Aragón was bezegeld. Bijna één op de twee plaatsen hier inmiddels verlaten en vervallen, toch is deze trend gestopt. Het toerisme brengt geld en hoop in het laatje, waardoor een aantal oude huizen nu is gerestaureerd. Dat is ook het geval in Javierre, een klein plaatsje dat tussen leven en dood zweeft, met bijbehorende, enigszins morbide sfeer. Javierre ligt aan de nationale weg 260, de levensader van de Pyreneeën die begint bij de Middellandse Zee en richting het westen voert. De bergen hou je op deze weg altijd in het zicht. Er is weinig verkeer op de N260, een weg die enorm heeft geleden over de bouwwaanzin die de afgelopen twintig jaar hier in de regio heeft huisgehouden. Miljarden Europese subsidie-euro’s zijn hier in uiterst twijfelachtige snelwegprojecten gevloeid, en ook deze historische weg ontkwam niet geheel aan deze megalomane geldverspilling. Daar waar de route nog in originele staat is, tovert deze met zijn jeugdige flexibiliteit een constante glimlach op je gezicht, tot dat de bochtige weg plotseling als een geasfalteerd kanaal rechtdoor over bruggen en door tunnels voert, ongeacht het landschap. Gelukkig zijn de meeste zijstraatjes niet ten prooi gevallen aan de bouwwoede. Wanneer ik in Tremp de C1412 op buig, ligt een van de mooiste routes van Catalonië voor me. Over de Coll de Boixols en de Coll de Jou langs de Serra del Cadí. Goed asfalt en een prachtige route. Met amper verkeer en een eindeloos lijkend uitzicht over de warme vlaktes in het zuiden. Van tijd tot tijd kleine dorpjes met doorrookte cafés. Niemand die zich hier klaarblijkelijk druk maakt over het rookverbod, waarom ook eigenlijk. Binnen de kortste keren sta je immers weer buiten. Een snelle café cortado, paar heerlijke lokale tapas en weer verder. La Seu, een stuk van de N260 om te ontspannen, gevolgd door twee waanzinnige passen, de Collada de Toses en de Coll de Merolla: 300 kilometer puur stuurplezier. Zal ik omkeren? Opnieuw rijden? Een verleidelijke gedachte, maar de Middellandse Zee is nu zo dichtbij dat ik hem bijna kan ruiken. Slechts een uur is het nog naar het meest oostelijke punt van het Iberisch schiereiland, de Cap Creus. De fotogenieke witte vuurtoren hoog op de kliffen markeert het einde van de Spaanse Pyreneeën. Jammer dat er niet voldoende tijd is, anders zou ik standte pede omdraaien en weer terugrijden naar de Atlantische Oceaan. Er is nog zoveel te ontdekken hier!