Reizen: In 500 de wereld rond (slot)
Een enerverende tocht door Europa, het Midden-Oosten en Zuidoost-Azie brengt ons na een lange oversteek over de Grote Oceaan op het Amerikaanse continent. Vanaf LA sturen we de Africa Twin naar Panama, alwaar de Darien Gap voor ons ligt, een onbegaanbaar gebied zonder wegen dat Panama van Colombia scheidt. Het vliegtuig brengt ons daarom naar Bogota, van hieruit gaat het weer richting huis!
Bij aankomst regent het in Bogota, wat het nagenoeg altijd schijnt te doen. Het losweken van de motor bij de incapabele douaniers is weer eens een drama, waar we inmiddels al bijna aan gewend zijn. Eindelijk op weg naar het centrum blijkt het verkeer nogal chaotisch. Slecht verlichte wegen, opnieuw regen, het is maar goed dat we al snel op gevoel het Cranky Crock Hostel vinden. De dame achter de receptie doet de naam van het hotel eer aan, wat een chagrijn. Bij een kleine Honda-garage kopen we allereerst een nieuw startrelais. Het aanwezige personeel bewondert de motor, ze willen er maar wat graag aan sleutelen. Niet nodig, dit kunnen we zelf wel. Zonder startproblemen vervolgen we onze weg en zitten weldra op prachtige slingerwegen, die ons over heuvels en door het magistrale regenwoud naar Medellin brengen. Hier ontmoeten we brandweer Jorge en zijn jonge vrouw Paola. Het pasgetrouwde stel rijdt eveneens motor, voornamelijk om bij hun huis, een prachtige finca, buiten de stad in de wijk Ballo te komen.
Na een uitstekende nacht pakken we de volgende dag een mooie slingerweg vanuit Popayan naar de vulkaan Coconuco, om vervolgens een bospad op te duiken dat naar de thermale baden voert. Het is er druk, bovendien zijn we de enige Gringo’s, wat nogal wat bekijks trekt.
Langs de meeste wegen stuiten we te pas en onpas op politie of militaire controleposten, die de bekende drugsroutes bewaken. Blijkbaar zien we er niet uit als een gemiddelde drugskoerier, we worden niet één keer gecontroleerd. Wel steken ze meestal een duim naar ons op, niet ten teken dat onze Africa Twin goed in de smaak valt, maar om aan te geven dat de weg vrij is van Farc-guerilla’s. Vanaf Pasto is het maar een klein stukje naar Las Lajas, net voor de grens met Ecuador. Colombianen zijn over het algemeen erg gastvrij, maar het is hier vergeleken met de buurlanden niet goedkoop. Vooral het overnachten, zelfs kamperen, is er aan de prijs.
Vanaf de grens met Colombia klimmen we door naar 2.800 meter hoogte, waar zich Otavalo bevindt. De belangrijkste trekpleister in dit stadje is de zaterdagmarkt, waar Indianen al het denkbare proberen te verkopen. Ook de veemarkt is behoorlijk onderhoudend, voor een habbekrats koop je er een koe, paard, zak eenden, katten of cuy (cavia’s). We maken kennis met journalisten Jeremy en Paula uit Groot-Brittannië, die we al eerder in Colombia hadden gezien. Het zijn niet de enige bekende gezichten, wanneer we net aan de lokale aguadiente met koffie zitten, arriveren onze Amerikanen vrienden uit Oregon.
Met een redelijke vaart knallen wij over de vernieuwde Panamericana door Ecuador. Wanneer we de voet van de Quilatoa vulkaan bereiken, is het helaas afgelopen met de glanzend nieuwe vierbaansweg. Na Baños volgen wij de Route del Amazones steeds verder richting oosten. Mijn gevoel zegt dat ik hier ooit eens een jungletocht heb gemaakt, maar twaalf jaar ‘vooruitgang’ heeft zo zijn sporen achtergelaten, er valt geen boom meer te bekennen. Althans, misschien wel op plekken die we door de dichte mist en het slechte weer niet kunnen zien. Hoe verder we komen, hoe meer het regent, lijkt het wel. We hebben er de balen van. Hopen dat de volgende dag ons meer geluk brengt.
Niet dus, het wordt alleen maar erger! Onder een niet aflatend neerkletteren van regen strompelen we het plaatsje Limon binnen, waar we bij een benzinestation de weg naar Cuenca. Iets verderop linksaf, maakt de pompbediende met een wegwerpgebaar duidelijk. Maar verderop is er geen weg, althans geen officiële. Het blijkt een weg in aanbouw, die zich met de zwaarbeladen George en Lisan achterop tot behoorlijk inspannend ontpopt. Grint wordt afgelost door modder en slik, de mist almaar dikker, terwijl de weg tot een niet misselijke hoogte van 3.800 meter stijgt. Het is ijzig koud op de top en met horten en stoten storten we weer naar beneden. Zo bereiken we eindelijk Cuenca, de derde stad van Ecuador. Nog steeds in de regen.
Inmiddels rijden we al vierhonderd kilometer onafgebroken op de Panamericana. Deze loopt vanaf het uiterste noorden van Peru, dwars door de hoofdstad Lima helemaal tot in het zuiden, waar de kustweg overgaat in Chili. Al die tijd hoef je je stuur er niet één keer om te gooien. Na het vissersdorp Pucusana gaan wij richting Nazca, over één van de keurigste snelwegen van Peru, die over enorme zandduinen voert, waarbij je je afvraagt hoe het asfalt in godsnaam blijft liggen. Het kustgebied is her en der versierd met tuinhuisjes. In Peru is het land van iedereen, het enige wat je moet doen om op een stuk aanspraak te maken, is er iets bovenop zetten. Vier houten planken bijvoorbeeld, met een stenen muurtje eromheen. Ondanks dat het woestijnstadje op de hoogvlakte van Peru ligt, is het lekker warm. Verder is het eigenlijk een niemendalletje, als de beroemde Nazca-lijnen er niet waren geweest, had waarschijnlijk niemand ooit van het plaatsje gehoord.
We komen steeds hoger, en hoe hoger, hoe kouder. Op meer dan 4.000 meter is het bar koud, er ligt zelfs sneeuw langs de wegen. Dan begint het te regenen. De modderstromen gutsen van de bergen en de lichtbruine smurrie schuurt de tandwielen van de aandrijving, waar ik me steeds meer zorgen om begin te maken. Een nieuwe set was onderweg naar Lima, maar waarschijnlijk heeft de Peruaanse douane deze op de eigen motor gezet. Op 3.200 meter besluiten we het voor gezien te houden. In klein restaurantje doen we ons te goed aan soep, een heerlijke forel (trucha) en een lap gepaneerde kip (pollo milanesa) en spoelen het geheel weg met ‘mate de coca’, thee van cocabladeren.
De daaropvolgende dagen rijden we over de befaamde Altiplano, tot 4.600 meter hoogte. We brengen onder meer een bezoek aan Cusco, een Incastad die al heel lang op ons verlanglijstje stond. Het is een hoogtepunt van de reis, ook in letterlijke zin. Nog nooit zijn we zo hoog geweest, daarvoor moest wel dB-killer uit de demper worden gehaald en de juiste benzine (octaangehalte hoger dan 91) worden getankt.
Hoewel Cusco absoluut de moeite waard is, komen toeristen eigenlijk voor die ándere stad, de ruïnes van Machu Picchu. Het ligt enorm geïsoleerd, hoog verscholen achter grote bergen. Met de auto, motor of fiets kun je er niet komen. Je zult daarvoor de Incatrail moeten lopen (vijf dagen) of de trein, bus of taxi nemen. Geen goedkope grap, zoals wel te verwachten. Wij geven ons niet zonder slag of stoot over en proberen zelfstandig Machu Picchu te bereiken. Avontuurlijker, en bovendien goedkoper. Na lang wikken en wegen zetten we koers richting het plaatsje Santa Teresa. Een dorpje dat op Aguas Caliente na, het dichtst bij het toeristische hoogtepunt ligt. De weg stelt niet teleur. Zonder twijfel is het gebied waar de Inca’s zich destijds verscholen het mooiste van het Peruaanse Hoogland. Misschien wel van heel Zuid-Amerika. Meer haarspeldbochten dan ooit komen we tegen en we rijden door warme valleien met wuivend stro om tenslotte over groene bergen te rijden, die zich kunnen meten met de puntige Kars-gebergten in Au Nangh, Thailand.
Via een 30 kilometer lang offroad weggetje langs de rand van een afgrond, bereiken we een waterkrachtcentrale. Het schijnt dat we hier ergens de motor kunnen parkeren, gewoon bij particulieren die op je motor willen passen. Het blijkt de familie Escobar. Eén van de broers komt al glimlachend op ons af om te zeggen dat twee Duitse jongens op een brommertje al zijn gearriveerd. We kleden ons om en lopen twee uur langs het spoor, een half uur naar het ministerie van cultuur voor het entreebewijs en ten slotte nog een uur klimmen over Nepalees aandoende trappetjes die 400 meter steil omhoog voeren. En dan…dan ontvouwen de perfect sluitende stenen in de muren van Machu Picchu zich voor ons. Een adembenemend schouwspel.
Het volgende doel van de reis is het hoogste, grootste en oudste meer van de wereld: het Titicaca Meer. Superlatieven schieten te kort als je de Peruaanse propaganda moet geloven. Wij laten de rieteilanden en het verdere folkloristisch gepeupel voor wat het is, de route naar en langs het meer is namelijk spectaculair genoeg. Hier waan je je in verloren tijden waarin mensen nog leven in hutjes van stenen en klei. Er groeit enkel stro op de akkers en de groenere weiden worden begraasd door lama’s en alpaca’s. Dames met hoedjes en bolle jurkjes kijken ons meewarig aan, wanneer we naar hen zwaaien.
Na Peru volgt Bolivia. Tegen het einde van de dag rijden we La Paz binnen. Een buitenwijk daarvan althans, het centrum bevindt zich nog heel ver weg. La Paz is als een gigantische diepe kom, met het oude centrum gelegen op de bodem. Een enorm steile weg naar beneden voert er naar toe. Geen sinecure, zeker zonder GPS, terwijl alles ook nog eens eenrichtingsverkeer is.
Ook de weg naar Oruru is geen pretje om te rijden, in slechte staat en bovendien overal afval. En onderweg geen eettentje of iets fatsoenlijks te vinden. Het is weer eens behelpen met een pak crackers. Ook in Oruru zelf blijkt vrijwel alles gesloten. Het is pas vijf uur, maar er is geen restaurant of supermarkt meer open. De route naar het op vierduizend meter hoogte gelegen Potosi daarentegen is fantastisch. Grillige bergen, kuddes met lama’s, een perfecte weg en nagenoeg geen ander verkeer. In Potosi vinden we onderdak in Hostal Compañía de Jesús, dat vroeger een klooster was. Ook in deze stad is er weer nauwelijks iets fatsoenlijks te eten. Een twijfelachtige hamburger blijkt het hoogst haalbare op etensgebied. Dan maar op tijd onder de wol, zes lagen wol om precies te zijn. Zo koud is het hier.
De dagen erop voeren ons naar de mooiste plek van Bolivia: de Salar de Uyuni, het grootste en hoogste zoutmeer ter wereld, dat ligt op 3.700 meter hoogte. We bereikten het vanuit het gelijknamige plaatsje Uyuni, door een onverharde weg van dertig kilometer door mul zand te overwinnen. Eén van de ergste wegen die we voor de kiezen hebben gehad tot noch toe. Het is echter allemaal de moeite waard. Eenmaal op de droge vlakte is net of alsof je over sneeuw en ijs rijdt. Zover het oog reikt zie je zout, perspectief verdwijnt gewoon. Een bizarre ervaring.
Het wijdse zicht vormt een schril contrast met de weg die we na het wijnplaatsje Tarija voor de wielen krijgen. Een geweldige slingerroute loopt door de jungle richting het grensplaatsje Bermejo. Hier laten we Bolivia achter ons en begroeten Argentinië. De grensovergang is, voor de verandering, snel genomen. Enkel de motor nog even invoeren. De brug over naar Argentinië, waar in een warm kantoortje die laatste procedure wordt gestart. En daar gaat het mis, volgens de ambtenaar in kwestie komt de naam in het paspoort niet overeen met die op het kentekenbewijs. In het paspoort staan de voornamen voluit geschreven, terwijl het kentekenbewijs alleen initialen prijsgeeft. Vier volledig overeenkomende initialen weliswaar, maar toch, we zouden zomaar met de motor van iemand met dezelfde initialen aan het rijden kunnen zijn. Hoe het ons dan is gelukt om ongemerkt langs 32 andere grensovergangen te komen, dat weet de beste man ook niet. Na het inspecteren van het chassis- en motorbloknummer krijgen we eindelijk die verlossende stempel.
In Salta mogen we midden in de stad kamperen, naast één van de grootste zwembaden die we ooit hebben gezien. Deze wordt alleen in de drie warmste maanden gebruikt en dan gevuld met bergwater. Die avond gaat de eerste biefe de chorizo de pan in, die overigens wordt weggespoeld met een lekkere Chablis. Op de zwarte markt wisselen we wat dollars om voor pesos en regelen een echt verzekeringsbewijs om verdere problemen te voorkomen. Na de tank te hebben gevuld gaat het op weg naar Cafayate. De weg kronkelt zich langs rode bergen en diepe ravijnen. We volgen een droge rivierbedding die ons kennis laat maken met heilige plekken van de Indianenbevolking die er ooit leefde. Bij het ‘Gat van de Duivel,’ een enorme spelonk in de rode rotsen die enigszins doet denken aan de smalle toegang tot de Libanese stad Petra, staat een bus van het Honda Racing Team (HRC). De medewerkers van het team loeren met grote belangstelling naar onze Africa Twin, maken er zelfs foto’s van. We maken even een praatje met de nieuwe assistent van de teamchef, de Nederlandse Mirjam Pol. Onze enige vrouwelijke Dakar-rijdster ooit, die niet onverdienstelijk reed. Maar nu zit ze even op een stoel in plaats van in het zadel.
Wij vervolgen de Ruta 40, de langste weg van Argentinië (5.200 km), die vele historische plekken met elkaar verbindt. Lange stukken offroad wisselen zich af met asfalt en de route voert daarbij over ijzig koude hoogvlakten met afmattende rukwinden. Eigenlijk willen we nog naar Chili, toch weer een nieuwe sticker op de koffer en een ervaring rijker, maar gezien de erbarmelijke staat van de achterband besluiten we om de kortste weg naar Buenos Aires te nemen. Achteraf misschien een verkeerde beslissing. Het landschap is dodelijk saai. Wat een geestdodende weg, er is werkelijk niets te zien of beleven.
Via Villa Maria en Rosario, de geboorteplaats Che Guevara, komen we uiteindelijk toch aan in Buenos Aires. De stad van de ‘mooie winden,’ zusterstad van Chicago, eveneens een ‘Windy City’. We ontmoeten er Santiago, een aardige jongen van dertig. We mogen zelfs een paar dagen van zijn slaapbank gebruik maken in zijn kleine, gezellige appartement middenin het centrum van de stad. Het blijkt de perfecte uitvalsbasis om de bekende wijken San Telmo, La Boca en Palermo te verkennen. Eén van de highlights is het bezoek aan de begraafplaats in Recoleta, een soort Père Lachaise van Buenos Aires, waar de graven zó groot zijn als huizen. Het oogt bijna als een klein dorpje. Samen met Santiago zoeken we naar het graf van Evita Péron, die naar verluidt nog steeds als een soort Sneeuwwitje ligt opgebaard in een glazen kist. Veel toeristen bezoeken haar graf, haar zus is echter de enige die haar mag zien.
Buenos Aires is in één woord fantastisch, we bewaren er de beste herinneringen aan Argentinië aan. Na een verblijf van acht dagen bij Santiago, moeten we echter toch verder, richting Uruguay om precies te zijn, het kleine broertje van Argentinië. De planning is om in de hoofdstad Montevideo aan boord te gaan bij een groot vrachtschip. Deze komt echter maar niet. Het lange en onzekere wachten is begonnen. Montevideo blijkt nat en koud in deze tijd van het jaar. We verblijven nog een paar dagen bij José en Flavia, aardige mensen die tijd vrijmaken om ons te vermaken. Welkom, want het Italiaanse vrachtschip laat nog altijd op zich wachten.
Eindelijk krijgen we bevestiging dat de boot daadwerkelijk gaat, al blijft onduidelijk hoe laat precies. De hele dag hangen we rond op de kade, totdat we eindelijk mogen aanmonsteren. Rond één uur ’s nachts liggen we uitgeteld in ons smalle hutje op de Grande Togo van Grimaldi Lines. Met dit container- en autoschip leggen we de laatste etappe van onze reis rond de wereld af. Een zeereis via Vitória in Brazilië en Dakar naar Antwerpen van bijna 15.000 kilometer, 23 dagen en 62 films lang. Met een maximale snelheid van 31,5 km/uur gaan we langzamer dan ooit, maar in ieder geval komen we uitgerust aan. Weer klaar om de handen uit de mouwen te steken, klaar voor nieuwe avonturen!
Dit is het laatste deel van het vierluik ‘In 500 dagen de wereld rond’. De delen één tot en met drie zijn gepubliceerd in respectievelijk MotoPlus 11, 12 en 13.